[Steinmetz, Carel Philip Conrad]
STEINMETZ (Carel Philip Conrad), geb, te 's Gravenhage 24 Mei 1806, overl. te Djaboeng 18 Dec. 1865, zoon van Carl Christian Philipp, hiervóór, en van Maria Hermina Rijcke.
Hij trad reeds op 14-jarigen leeftijd hier te lande in dienst, doorliep de graden beneden dien van officier en vertrok als sergeant-majoor met de ‘Arend’ naar Oost-Indië, waar hij 17 Aug. 1826 te Batavia aankwam. Hij maakte den oorlog op Java 1826-30 mede en werd al spoedig, 1827, tot tweeden luitenant bevorderd: den eersten rang kreeg hij in 1832. Als 1e luit.-adjudant in 1833 toegevoegd aan den gouvernementscommissaris voor de Westkust van Sumatra en belast met de leiding van de militaire expeditie tegen de in opstand zijnde Padangsche Bovenlanden. Voor zijn beleid en moed bij dien tocht kreeg hij de Militaire Willemsorde 4e klasse. In 1834 benoemd tot militair commandant te Wayoerang in de Lampongs, waar ernstige onlusten waren ontstaan, maakte hij zich daar andermaal zeer verdienstelijk. In 1835 en 1836 opnieuw naar het oorlogstooneel ter Westkust, maakte hij zich bij Bontjol bekend. Hij was toen tot kapitein bevorderd en toen het in 1836 wenschelijk bleek om aan de Westkust het militair en civiel bestuur in dezelfde hand te plaatsen, werd S. daartoe aangewezen, als bijzonder bekend met land en volk en met den plaatselijken toestand. In 1837 was hij gezaghebber van Ajer Bangis, ook kapitein-adjudant van den gouverneur-generaal de Eerens. Twee jaar later werd hem andermaal het bestuur over de Pad. Bovenlanden toevertrouwd en maakte hij zich verdienstelijk door zijn beleidvol gedrag tijdens den opstand in Batrepoe 1841. Hij werd nu in 1841 definitief uit den militairen dienst ontslagen en in 1842 bevestigd in het ambt van resident der Pad. Bovenlanden. In 1841 verkreeg hij de Militaire Willemsorde 3e klasse wegens zijn kloek gedrag, waardoor een opstand in Agam werd voorkomen. Hij was gedurende acht jaar op de meest loffelijke wijze als resident werkzaam, streefde naar volksontwikkeling, terwijl hem het inlandsch onderwijs van overheidswege na aan het hart lag. Nog in 1849 en 50 bewees hij gewichtige diensten bij onlusten in het binnenland
en werd toen overgeplaatst als resident, eerst naar de Preanger-Regentschappen 1851,