in 1799 1e luitenant en 1804 kapitein. Hij verzocht en verkreeg in dat jaar eervol ontslag, als gevolg van veranderde politieke omstandigheden. Om in zijn onderhoud te voorzien, richtte hij in 1804 een passementwerkfabriek op. In 1795 tot 1799 was hij bij de krijgsverrichtingen onder Daendels en Dumonceau tegenwoordig. In 1813 opnieuw in dienst getreden, toen als luit.-kolonel, diende hij onder graaf von Benckendorf en was in dat jaar en in 1814 commandant der artillerie binnen Breda. Hij verdedigde deze vesting met succes en beroemd is zijn moedige en gevaarvolle uitval in den nacht van 20 op 21 Dec. 1813, toen hij aan het hoofd van een klein detachement kozakken en russische huzaren drie groote schepen met krijgsvoorraad van onder de vijandelijke batterijen vandaan wist te halen en binnen Breda te brengen, waardoor het beleg door de Franschen moest worden opgebroken. Hij verkreeg de Militaire Willemsorde 3e klasse en werd eereburger der stad Breda.
Hij huwde te 's Gravenhage 3 Maart 1805 met Maria Hermina Rijcke of Reyken, geb. te Nijmegen 1778, overl. te 's Gravenhage 18 Jan. 1854. Van hun 7 kinderen volgen Carel Philip Conrad en Eduard Christian Carl.
Regt