[Spanheim, Frederik (2)]
SPANHEIM (Frederik) (2), jongste zoon van den voorgaanden hoogleeraar, geb. te Genève 1 Mei 1632, overl. 18 Mei 1701. Met zijn ouders kwam hij in 1642 te Leiden, waar hij in 1651 ‘artium liberalium magister’ werd. Na den dood van zijn vader (1649) was zijn moeder naar Genève teruggekeerd, maar is hij te Leiden gebleven. Zijn vader had er op zijn sterfbed zeer op aangedrongen, dat hij zich zou wijden aan de studie der godgeleerdheid. Reeds in 1652 ontving hij de bevoegdheid als predikant; in 1655 werd hij doctor theologiae op zijn Dissertatio theologica de quinquarticulanis controversiis pridem in Belgio agitatis en hoogleeraar te Heidelberg; in 1670 te Leiden. Op 1 Nov. 1670 hield hij zijn oratie: De prudentia theologi. Gedurende 31 jaren ‘heeft hij de reputatie van zijn vader hoog gehouden’ (Eekhof). Vier malen is hij rector-magnificus geweest. In 1672 werd hij bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek, in welke hoedanigheid bij een nieuwen catalogus maakte; 29 Oct. 1674 hield hij een rede: De bibliothecae Lugduno- Batavae novis auspiciis. Hij bestreed Cartesius en volgde het voetspoor van Johannes Hoornbeek (zie dl. VIII, kol. 843 v.). Ook was hij anti-coccejaan, hoewel hij Coccejus (zie dl. I, kol. 616) geprezen heeft. Jacobus Trigland (zie dl. VI, kol. 1284) hield een lijkrede op hem: Laudatio funebris celeberrimi atque sapientissimi viri Frid. Spanhemii F. filii (Lugd. Bat. 1701). Hij heeft verbazend veel geschreven. Het is alles verzameld als: Opera quatenus complectuntur geographiam chronologiam et historiam sacram atque ecclesiasticam.... (Lugd. Bat. 1701-03); drie deelen. Spanheim is met deze verzameling begonnen, Johannes à Marck (1655-1731) heeft ze voltooid. In 1695 sprak Spanheim een lijkrede uit, in opdracht van de curatoren
der hoogeschool, ter gedachtenis aan koningin Maria: Laudatio funebris Mariae, reginae Britanniae. Zijn lijkrede op Antonius Hulsius (zie dl. VIII, kol. 888 v.) heeft tot titel: Ant. Hulsius, oratione funebri laudatus (1685). De Catalogus van de Ver. Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam II (1919), 206 wijst in het bijzonder op het tweede hoofdstuk van zijn Observationes in Leviticum; historiae, typicae et moralis selectarum de Religione controversiarum, etiam cum Graecis et Orientalibus et cum Judaeis nuperisque antiscripturariis Elenchus Historico-theologicus. Dit werk is voor het eerst uitgegeven Leidae 1687; de vijfde druk is gemerkt: Lugd. Bat. 1757.
Hij is drie malen gehuwd en had vele kinderen. Alleen Frederik, een rechtsgeleerde, overleefde hem.
Zijn portret is gegraveerd door C. Hagens naar P. Dubordieu, P. van Gunst naar K. de Moor, P. van Gunst naar M. Merian, J. van Somer en A. de Blois. In de uitgave van zijn Opera komt een portret voor.
Zie: J. Kok, Vaderlandsch Woordenboek, dl. 27 (Amst. 1792), 268 v.; B. Glasius, Godgel. Nederland III ('s Hert. 1856), 385 v.; Catalogus van de bibliotheek der Ver. dpsgez. gem. te Amsterdam I (Amst. 1885), 207, 231; II (Amst. 1919), 206; C. Sepp, Het Godgeleerd onderwijs in Nederland ged. de 16e en 17e eeuw II (Leid. 1874), 145, 220, 223, 242-245, 258 v., 437 v.; A. Eekhof, De theologische faculteit te Leiden in de 17de