[Sovius, Simon]
SOVIUS (Simon) of van Souwen, geb. 1552 te Haarlem, overl. 2 Aug. 1625 aldaar. Wordt in 1573, 20 jaar oud, benoemd tot rector der latijnsche school aan de Oude Zijde te Amsterdam, als opvolger van zijn, jong overleden, ouderen broeder Bartholomaeus Sovius, die in 1567 tot rector was aangesteld. De lat. school aan de N. Zijde had sedert 1561 Petrus Apherdianus tot rector. Simon Sovius schreef een lat. taalboekje: Rudimenta Gramatices. Verder zijn van hem bekend een Carmen scholasticum de disciplinae et consuetudinis efficacia (Amst. 1573), en Carmen elegiacum in natalem Christi, cum exhortatione ad Pacem (Amst. 1576). Bij de ‘alteratie’ van Amsterdam in Mei 1578 werden beide rectoren ontslagen. Sovius met betaling van zijn wedde tot 31 Juli; Apherdianus tot 30 Juni, beiden met vergoeding van verhuiskosten. Zij bleven dus het oude geloof getrouw. Sovius vestigde zich te Haarlem en bleef onderwijs geven. Onder anderen kwam Cornelis Gysbertsz. Plemp, de latere vriend van Vondel, onder zijn leerlingen: ‘et versus facere et solafamire docens’; dien hij verzen maken en muziek leerde. Plemp prijst in zijn lat. gedichten herhaaldelijk zijn dierbaren leermeester, en noemt diens lat. gedichten, waarin hij den martelaar Cornelius Musius, en de gorcumsche martelaren bezongen heeft, welke verloren zijn. Een dichtbundel van Musius Solitudo (Antv. Plantijn 1566), in mijn bezit, is door Sovius met een aantal lat. gedichten in zijn handschrift verrijkt, gemerkt SSH als monogram, Simon Sovius Harlemensis, waaronder ook afschriften van verzen door andere dichters. Een ex. van den bundel Solitudo werd door Sovius aan Plemp geschonken met een lat. gedicht, en door dezen beantwoord. Simon is te Haarlem priester
geworden en wordt 12 Nov. 1587 als zoodanig vermeld, toen hij namens den proost van het kapittel, Jac. Saffius, als getuige optrad in een rechtszaak. Daarna wordt hij herhaaldelijk in de Acta van het Haarl. Kapittel in priesterlijke functies vermeld, en onderteekent: ‘Simon Sovius Sacerdos’, als ‘notarius capittuli’ in 1617. Ampzing is in zijn Beschryvinge en Lof der Stad Haerlem (1628) vol lof over de gebroeders Sovius, noemt den jongste een ‘vir apprime doctus et poeta non infelix’, en schrijft dat vele zijner merkwaardige onuitgegeven geschriften, meest verzen, bij zijn erfgenamen bewaard worden.
Het portret door Goltzius in Jaarb. van Alb. Thijm (1893), afgedrukt als van Simon Sovius (volgens Nagler, Monogramm. III, 335, no. 952, en Weigels Suppl. I, bl. 99) stelt hem niet voor. Een ander is niet bekend.
Zie: Cornelii Giselberti Plempii Musius, sive Rhythmi, Cum Poematiis (Amst. 1618); S.