[Snijder, Sicke Frericx]
SNIJDER (Sicke Frericx), ook alleen Sicke Frericx genoemd, omstreeks 10 Dec. 1530 te Emden gedoopt door Jan Volkerts Trypmaker (zie over hem artikel in dit deel), opvolger van Melchior Hoffman (zie dl. VIII, kol. 786-789), die hier den doop der volwassenen als kenmerk van de geloovigen had ingevoerd. Korten tijd na zijn doop vertrok hij naar Leeuwarden, waar hij zijn overtuiging door leer en leven verbreidde. Maar de friesche overheid was minder toegeeflijk dan de amsterdamsche: hoe rustig hij zich gedroeg, hij werd gegrepen en 20 Maart 1531 onthoofd. Hij was in ons land de eerste martelaar van het anabaptisme. Het is bekend dat de terechtstelling van dezen ‘godvruchtigen vromen held’ Menno Simons (zie dl. IV, kol. 969-972) bewoog tot nauwgezet onderzoek naar de schriftmatigheid van den kinderdoop. De laatstgenoemde schrijft als vrucht van zijn onderzoekingen: ‘Ick konde van den kinderdoop geen bericht vinden’. In Het offer des Heeren, het oudste martelaarsboek der Doopsgezinden, komt hij niet voor; in latere uitgaven wel.
Zie: S. Blaupot ten Cate, Gesch. der doopsgez. in Friesl. (Leeuw. 1839), 17, 71, 374; W.I. Leendertz, Melchior Hofman (Haarl. 1883), 220, 259; J.G. de Hoop Scheffer, De Kerkhervorming in Nederland vóór 1531 (Amst. 1873), 490, 622 (of: Studiën en Bijdr. op het gebied der historische theologie II, 1873, 355v.); S. Cramer in Bibliotheca Reformatoria Neerlandica VII ('s Gravenh. 1910), 245v.; Bekentenisse des Gheloofs.... z.g. Haarlemsch martelaarsboek der doopsgezinden (Haarl. 1632), 41v.; Opera omnia theologica van Menno Simons (Amst. 1681), 256, kol. 2; K. Vos, Menno Simons 1496-1561 (Leid. 1914), 24; W.J. Kühler, Gesch. der Ned. doopsgez. in de 16de eeuw (Haarl. 1932), 64 v., 162; I.M.J. Hoog, De martelaren der Herv. in Ned. (Schied. 1885), 16.
Knipscheer