[Snethlage, Martinus]
SNETHLAGE (Martinus), geb. te Deventer omstr. 1696, overl. te Amsterdam 29 Jan. 1763. Bilderdijk verklaart den naam ‘Snethlage’ als ontstaan uit ‘Schnittlagen’, zooals de duitsche bakker zijn ‘sneedtjens brood’ noemde. Als de stamvader van het geslacht wordt genoemd: Wilhelmus Snethlage, die eens priester was, maar te Tekelenburg en te Cappel predikant is geweest. Zijn zoon Rudolph Snethlage was ook predikant in Duitschland; zijn kleinzoon, ook Rudolph Snethlage geheeten, predikant te Oosterwijtwerd sedert 1675, te Steinfurt sedert 1677, te Deventer sedert (16 Nov.?) 1683, overl. aldaar 16 Nov. 1730 (1729 ?). De laatstgenoemde was gehuwd met Anna Christina Hundius, dochter van een hoogleeraar te Duisburg Martinus Hundius. Martinus Snethlage was hun zoon; zijn broeder, Wilhelmus Johannes Snethlage, geb. te Deventer 9 Nov. 1701, is predikant geweest te Schipluiden sedert 11 April 1728, te Dordrecht sedert 11 Maart 1731, overl. 11 Maart 1741. Jeremias Geerling (zie dl. VIII, kol. 587) hield een lijkrede op hem over Ps. 17:15; Johannes Eusebius Voet dichtte een ‘rouwklagt’ bij zijn dood. Deze Snethlage was gehuwd met Petronella Catharina van der Burch.
Martinus Snethlage werd predikant te Bemmel in 1720, te Kampen 21 Maart 1723, te Delft 6 Jan. 1726, te Amsterdam 2 Juni 1737. Hij schreef: Het nieuwe kerkgebouw in de vrye heerlykheit van Rosendaal aenvaerdt en den Heere gewijdt, in een leerrede over Salomons tempelgebedt 2 Chron. 6:40v. (Amst. 1759) (de opdracht is gedateerd op 11 Maart 1759). De kerkelijke gemeente te Rozendaal was vóór 1759 gecombineerd met Velp; de kerk is aldaar gesticht in 1757 door Lubbert Adolf baron Torck (zie dl. V, kol. 955), die in 1758 is overleden. De eerste predikant Rudolf Gerhard Engelberts (zie dl. VIII, kol. 473) kwam er 16 April 1759; deze was opgevoed door Martinus Snethlage, zijn oom. Johannes Boskoop (zie dl. IV, kol. 250v.) noemde Martinus Snethlage in zijn Lijkrede op Johannes Temmink (dl. V, kol. 897) ‘de vriendelijke en lieftallige M.S.’.
Zijn portret is gegraveerd door J. Folkema naar A. Folkema.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 380; Kerkelijk Handboek (1878), 22v.; (1903), Bijl., 118, 153; (1907), Bijl., 110,