[Sluiter, Johannes (1)]
SLUITER (Johannes) (1), of Sluyter, geb. te Eibergen 15 (gedoopt 26?) Sept. 1664, overl. te Steenwijk 23 Juli 1742. Zijn ouders waren Willem Sluyter (zie dl. V, kol. 753-755) en Margaretha Sibylla Hoornaert. Zijn moeder overleed drie weken na zijn geboorte; dit droevige feit herdacht zijn vader in zijn gedicht: ‘Doots-Echt-Scheydinge’. Hij is 24 April 1692 gehuwd met Maria Sluiter (dochter van zijn oom Daniël Sluiter, gehuwd met Anna Wijgink). Zij hadden acht kinderen. Hij studeerde te Deventer en te Utrecht, en werd adjunct-predikant te Raalte 16 Oct. 1687, predikant aldaar in 1697, te Steenwijk omstreeks Juni 1707. Egbertus Metelerkamp (zie dl. IX, kol. 667) hield een lijkrede op hem.
Hij schreef: De groote Hoogepriester (tekst: Hebr. 5:7-10; Hebr. 7); Bepaaltheit van 's menschen leeftijd aangedrongen (ook aangeduid als: Bekrompen Levensperk) (tekst: Ps. 90:10; Openb. 16:15) (Deventer); De sorgvuldige wachl; Bijbel-poezij over alle de kapittelen van den Bijbel (Zutph. 1714); Schets van de geloofswaarheden (Zwolle 1719); Schakel van geestelijke gezangen (Zwolle 1740), twee deelen.
Zie: Kerkelijk Handboek (1912), Bijl., 151, 152; Levensbeschrijving van den dichter..... (Willem Sluyter) in Alle de werken (van W. Sluyter).... (Rott. 1861); R. Arrenberg, Naamregister v. nederduitsche boeken tot 1787, 477; Noordbeek en Mourik, Naamrol der godgel. schrijvers, 4e dr. (Amst. [1752]), 170, 481, 522 en reg.; H.W. Heuvel, Willem Sluyter van Eibergen (Eib. [1919]); Navorscher (1900),