[Scunde, Joannes]
SCUNDE (Joannes), Joannes Castoris alias Scunde de Dottechem, kartuizerprior en Benedictijnerabt, geb. te Doetinchem, overl. te Keulen 15 Aug. 1464. Hij werd in 1421 als monnik geprofest in het kartuizerklooster St. Barbara te Keulen, waar hij in 1420 het kleed van St. Bruno had aangenomen. In 1434 volgde hij Hendrik Milde van Culemborg (dl. VIII, kol. 1156) op als prior van dit convent, hetwelk toen bestond uit 16 monniken, 1 monnik-hospes, 3 clerici redditi, 2 conversen en 12 donaten. Tevens bestuurde hij 17 jaar lang als visitator de ordeprovincie van den Rijn, die zich uitstrekte van Roermond tot Bern. Dikwijls heeft hij het generaal kapittel in de Grande Chartreuse bijgewoond. Tijdens zijn prioraat, n.l. 6 November 1451, werd een gedeelte van St. Barbara door brand verwoest, waarbij ook de aanzienlijke boekerij der keulsche kartuizers verloren ging. Door weldoeners daartoe in staat gesteld, zorgde hij voor den wederopbouw en voor het bijeenbrengen eener nieuwe bibliotheek. Hij genoot evenals zijn voorganger de bijzondere vriendschap van Dirk van Meurs, aartsbisschop van Keulen, die zijn klooster krachtig beschermde. De kronieken van het kartuizerklooster te Keulen deelen mede, dat hij was ‘magister in artibus’ en dat hij zoowel in geestelijke als in stoffelijke zaken een voortreffelijk bestuurder is geweest. In 1457 werd hij ontheven van het prioraat te Keulen. Zijn opvolger was Hermannus de Appeldorn. Korten tijd later werd hij geroepen tot de waardigheid van abt der Benedictijnerabdij St. Pantaleon te Keulen. 15 Maart 1458 is de aartsbisschop van Keulen door den Paus gemachtigd om eenige kartuizers van het klooster te Keulen uit te noodigen om den nieuwen abt van St. Pantaleon bij te staan, n.l. één priester als cellerarius en 4 of 5 leekebroeders. De kartuizer Godefridus Lechnich werd cellararius en volgde later Joannes Scunde op als abt van St. Pantaleon.
Zie: J. Bungartz, Annales Carthusiae Coloniensis (hs. Karthause Hain, Düsseldorf); Chronologia Carthusiae Coloniensis (hs. Certosa, Lucca); Th. Petreius, Bibliotheca Cartusiana (Colon. 1609), 309; C. Schneider, Die Kölner Kartause von ihrer Gründung bis zum Ausgang des Mittelalters (Bonn 1932), 40, 45, 49, 50, 54.
Scholtens