[Scheltinga, Martinus van]
SCHELTINGA (Martinus van), geb. in 1656 of 57, overl. Jan. 1726, zoon van Livius van Scheltinga, grietman van Achtkarspelen en Wisckje van Kinnema, liet zich 11 Maart 1675 inschrijven als jur. student aan de hoogeschool te Groningen en promoveerde te Leiden. Op 20 Febr. 1679 werd hij aangesteld tot raadsheer ten Hove, welk ambt hij 36 jaar bekleedde. Na in 1715 afstand te hebben gedaan van zijn rechterlijke betrekking ten behoeve van zijn zoon Gajus van Scheltinga, werd hij grietman van Aengwirden in plaats van zijn schoonzoon Jacobus van Bouricius. Doch reeds in 1721 liet hij ook deze bediening varen, ter wille van zijn kleinzoon Martinus van Bouricius. Zelf bleef hij, wegens diens minderjarigheid substituut-grietman tot aan zijn dood. Zijn vrouw Jetscke Wisckia van Broersma schonk hem vijf kinderen, van welke een dochter Wisckje huwde met Jacobus van Bouricius.
Zie: Stamboek van den Frieschen Adel I, 332; II, 215; Ernestus Baders, Poëmata, 30, 81, 105; Naamrol der Raden 's Hofs van Friesland, 47, 52; Sminia, Naamlijst van Grietmannen, 340; J. Sickenga, Het Hof van Friesland gedurende de zeventiende eeuw (Leid., 1869), 340.
Wumkes