en zijn dochter in gunstige geldelijke omstandigheden achter. Zijn werk werd goed betaald, terwijl de gunst van den engelschen adel en van den koningstadhouder Willem III, wiens portret hij o.a. maakte, hem veel voordeel zal gebracht hebben. Aanvankelijk heeft hij veel in den trant van Dou gewerkt. Doch naarmate zijn schilderijen grooter worden, wordt hij persoonlijker. Hij maakte vooral studie van lichteffecten, genre-stukken met kaarslicht en een kolenvuur komen herhaaldelijk voor. Zelfs zijn portretten zijn soms op een dergelijke manier verlicht. In de 18e eeuw werd zijn werk zeer geroemd. Hij heeft echter ook nog andere onderwerpen behandeld, o.a. bijbelsche en mythologische voorstellingen. Hij behoort tot het begin van de vervalperiode der hollandsche kunst. Tot zijn leerlingen behoorden zijn zuster Maria, zijn neef Jacob Schalcken en Arnold Boonen.
Geschilderde zelfportretten in de Pinacotheek te Turijn, de Uffizi te Florence, Fitz William Mus. te Cambridge, Genootschap Pictura te 's Gravenhage, en op verscheiden veilingen; eveneens kwamen op verkoopingen voor een geschilderd portret door K. de Moor en door een onbekend kunstenaar; zijn portret werd in prent gebracht door J. Stolker, J. Smith en C. Ploos van Amstel, alle drie naar Schalcken, en voorts door Pazzi, J. Houbraken, S. Freeman. Hesse en P. Schenck.
Zie: A. von Wurzbach Niederl. Künstlerlexikon II (1910), 566; U. Thieme u. F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XXIX (1935), 569-571; G.H. Veth in Oud-Holland X (1892), 1; C. Hofstedede Groot, Beschreib. und krit. Verzeichnis der Werke der hervorragendsten Holl. Maler des XVII. Jhdts., V (1912), 325.
van Guldener