Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10

[Schacht, Johannes Hermannus]

SCHACHT (Johannes Hermannus), geb. te Bremen 6 April 1725, overl. te Harderwijk in Febr. 1805. Hij studeerde in de godgeleerdheid te Bremen en te Utrecht en werd predikant van Ter Aa 25 Juni 1752. In 1763 werd hij benoemd tot hoogleeraar te Harderwijk, als opvolger van Frans Lodewijk Cremer (zie dl. IV, kol. 473 v.; vgl. kol. 469-473 en dl. IX, kol. 180 v.). Tevens was hij hier van Oct. 1763 tot 80 academieprediker, terwijl in de gewone lijst van predikanten zijn naam niet voorkomt. Op 14 Juni 1764 aanvaardde hij het hoogleeraarsambt met zijn Oratio inauguralis de causis cur religio Christiana plures hodie quam olim experiatur obtrectatores (Hard. 1764), reeds te voren in het Hollandsch verschenen als: Redevoering over de oorzaak waarom de Christelijke godsdienst tegenwoordig meer bestrijders dan voorheen ontmoet (Utr. 1761). In Aug. 1763 was hij tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd. Nog verscheen zijn academische redevoering: Oratio qua demonstratur rationem sanam haud intercedere, quominus religionis Christianae mysteriis fidem habeamus (Traj. ad Rh. 1766). Hoewel hij benoemingen ontving te Bremen (1766) en Franeker (1787), bleef hij te Harderwijk tot zijn emeritaat in het voorjaar van 1804. Hij was gehuwd met Helena Maria Gildemeester. Godefridus Johannes Schacht (die voorgaat) is hun zoon. Hij schreef o.a.: C. Ikenii (zie dl. VIII, kol. 900) Harmonia perpess. Servatoris nostri.... Harmoniam historiae Jesu Christi resurrectionis, notis illustratam, addidit J.H. Schacht (Traj. ad Rh. 1758); C. Ikenii, Dissertationes philologicae-theologicae in diversa S. Codicis utriusque instrumenti loca (Traj. ad Rh. 1770); Over de noodzakelijkheid om den Heer te

[p. 879]

zoeken in Schatkamer der geleerden.... II (Amst. 1762); De noodzakelijkheid van een spoedige bekeering ter waarschouwing tegen het uitstel van dezelve voorgesteld en aangedrongen (Amst. 1762; herdr. 1777), ook in het Hoogduitsch vertaald door G.G. Otterbein als: Die Nothwendigkeit.... (Leipz. 1788). Na zijn dood verscheen, door zijn zoon voor den druk gereed gemaakt en van een inleiding voorzien: Animadversiones ad C. Ikenii Antiquitates Hebraïcas (Ultraj. 1810), deel I, doch verder niet verschenen (zie de beoordeeling in Bibl. v. theol. letterkunde en in Recensent der recensenten VI. 462 enz.). Rudolph (?) Forsten (zie dl. IV, kol. 613 v.) gaf uit een: Nagedachtenis van J.H. Schacht (Hard. 1805).

Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 275 v.; Kerkelijk Handboek (1903), Bijl., 131; (1910), Bijl., 165; C. Sepp, Johannes Stinstra en zijn tijd II (Amst. 1866), 5 v.; R. Arrenberg Naamregister van nederduitsche boeken tot 1787, 453; Bibliotheca theologica et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 552; Kobus en de Rivecourt, Biogr. handwoordenboek II (Zutph. 1870), 786 v.

Knipscheer