brandt is geweest, althans sterk diens invloed heeft ondergaan. Ongetwijfeld is hij bij Rembrandt met het werk van Seghers in aanraking gekomen. Heel lang zal hij niet in Amsterdam gewerkt hebben, want in 1657 is hij weer uit Dordt weggegaan, nadat hij opnieuw schulden gemaakt had; nu in een drogisterij, waar hij zijn verf kocht.
Over zijn volgende omzwervingen is niets bekend tot aan 1662 toe, als wij hem aan het hof vinden van Johann Georg II, die van 1656-80 keurvorst van Saksen was. Deze benoemt Johann Rauscher tot zijn hofschilder tegen een salaris van 200 thaler per jaar, behalve de betaling, die hij voor zijn werk krijgen zal. Hij schijnt al eenigen tijd in Dresden gewoond te hebben, althans de keurvorst noemt hem ‘unsern lieben getreuen Johann Rauschern’. Deze benoeming is niet alleen eervol, doch levert tevens het bewijs, dat men hem als een goed schilder beschouwde. Het keurvorstelijk hof immers was bekend om zijn kunstzinnigheid. In dezen tijd werden ‘kunstcammer’ en kunstgalerijen met vele kunstschatten opgericht.
Rauscher's kunst bleek aan dit hof zeer in den smaak te vallen. Hij bleef er 13 jaar. Dat wij werkelijk met den dordtschen schilder Ruyscher te maken hebben, bewijst het grafschrift van zijn dochter, waarop duidelijk haar geboorteplaats en de datum worden vermeld. Hierin wordt zij genoemd als dochter van den hofschilder Johann Rauscher. Het gezin stond blijkbaar in alle opzichten goed aangeschreven; Willemina huwde 22 Maart 1668 met Christian Starcke, een kamerdienaar van den vorst.
Is Ruyscher na 1675 weer voor schulden gevlucht? In dat jaar richt zijn vrouw, die zich uitdrukkelijk een vreemdelinge noemt, een dringend verzoek tot den keurvorst, haar het achterstallige salaris van haar man over de laatste 4 jaar uit te betalen! Zij had geen geld om haar man te volgen, die blijkbaar ver weg is gegaan. De keurvorst is haar ter wille geweest. Waar zij echter heengegaan zijn, is niet gebleken.
Het is een eigenaardig feit, dat een Nederlander het gebracht heeft tot hofschilder in Saksen. Mogelijk heeft hij er familie gehad. In 1628 heeft een Johann Rauscher, schilder, in verbinding gestaan met het hof, waaraan hij portretten leverde. Deze was waarschijnlijk de zoon van Hans Rauscher, eveneens een schilder, die in 1589 in Leipzig werkte en daar in 1601 gestorven is. Gezien de zeer verschillende schrijfwijze van den naam Ruyscher, is het zeker niet onmogelijk dat Johann Rauscher, die in 1628 te Dresden werkte, dezelfde is als Hans de Ruyster, die in 1609 te Dordt huwde. Zoowel de grootvader, als de vader, en de zoon zijn zwervers geweest. De zwerftochten van den zoon zijn gedeeltelijk na te gaan uit zijn teekeningen, waarop wij allerlei bekende plaatsen terugvinden, o.a. Rhenen en Kleef. Veel van zijn werk is echter verloren gegaan of staat op naam van anderen.
Zooals uit inventarissen bleek, heeft hij goede prijzen voor zijn werk gemaakt. Onder het werk van Hercules Seghers bevinden zich ongetwijfeld stukken die aan Ruyscher zullen moeten worden toegeschreven. Men meende vroeger wel dat Ruyscher in vele opzichten een slaafsch navolger van Seghers was, wanneer men etsen met die van Seghers vergeleek. Doch dikwijls trok men dan een vergelijking tusschen verschillende werken van den meester zelf. Hij muntte vooral uit in natuurstudies en panoramateekeningen. Daar hij op 2 teekeningen, die sterk onder Rembrandt's invloed staan, den bijnaam Jonge Hercules voert, ligt