zin der hoofd-grondstellingen van de Critische wijsbegeerte, aangewezen, opgehelderd en nader ontwikkeld (Utr. 1824); Is dan de Christelijke Opwekking aan de Nederlanders van den Weleerw. Heer A.S. Thelwall in het geheel niet waardig te behartigen? En zoo ja, hoe zal het best geschieden? Beantwoord in eene ernstige overweging van de ‘Ernstige Toespraak’ van Th. (Rott. 1825); De ware leer der verzoening, volgens het echte leerbegrip van onze Herv. belijdenis, niet strijdig met de leer van Gods oorspronkelijke, genadige menschenliefde (Rott. 1827); De Mensch, beschouwd in zijnen aanleg als een denkend, zedelijk en gevoelig wezen (Delft, 1827); Bescheidene bedenkingen aan den Hoogleeraar J. Kinker briefswijze voorgesteld, wegens eene in zijne Brieven over het Natuurregt voorgedragene nadere wijziging der Critische wijsbegeerte (Delft 1827); Een woord voor Vrede en Waarheid aan mijne Protestantsche, bijzonder Hervormde Medechristenen in Nederland (Rott. 1829); De goddelijke Openbaring des Bijbels, volgens haren eenvoudigen zin en inhoud beschouwd en overwogen. Een leesboek ter bevestiging in het geloof der oud-Christelijke waarheid (Rott. 1829-30, 2 dln.); Een woord ter behartiging bij de tegenwoordige twisten en verdeeldheden in de Herv. Kerk in Nederland (Rott. 1833); Wat zal en moet er noodwendig gebeuren, wanneer de formulieren van eenigheid van onze Herv. Kerk in Nederland worden afgeschaft? (Rott. 1834); Is er dan in het geheel geen middel, om de oneenigheden,
die de Herv. Kerk van Nederland dreigen te beroeren, met algemeen genoegen te doen ophouden? (Rott. 1834); De ware geest en strekking van de leer der Herv. Kerk in Nederland, volgens hare formulieren van eenigheid en liturgische Schriften (Amst. 1834); en in verband hiermede Broederlijke Teregtwijzing aan den schrijver van een werkje, getiteld: ‘De praedestinatieleer der Dordsche Vaderen’ (Amst. 1834); Prijsverhandeling over de leer der H.S. omtrent den grond van het gezag der Overheid (Leiden 1834); (bekroond van wege het Stolpiaansch Jegaat); Adres aan de Hoog-Eerw. Alg. Synode der Nederl. Herv. Kerk, benevens het antwoord der voornoemde Synode (Rott. 1835); Aan al mijne Herv. Landgenooten ter verdediging van mijn in het verleden jaar ingeleverd Adres (Rott. 1836): De eigentlijke zin der Profetische gezichten in de Openbaring van Johannes, benevens eene nadere loelichting van het nachtgezicht van Daniël omtrent de vier dieren (Amst. 1836); Vrijmoedig woord over de geschriften van de Heeren Frets en Van Appeltere betrekkelijk dat van den Heer Groen van Prinsterer, wegens de maatregelen der Regering tegen de Afgescheidenen (Rott. 1837); Zestal Brieven omtrent de onfeilbaarheid van den Paus en van de Kerk van Rome (Rott. 1837); De Prijsverhandeling van den Heer Van de Willigen over het eigentlijke wezen des Christendoms, getoetst (Rott. 1838); Prijsverhandeling over hel beginsel der genoegzame Rede, als den grondslag der natuurlijke godgeleerdheid (Leid. 1838; bekroond en uitgegeven van wege het Stolpiaansch legaat);
Beknopte Geschiedenis der wijsbegeerte sederl de vroegste lijden tot op den tegenwoordigen. Uit het Hoogduitsch van Kannegiesser, met bijvoegselen en aanmerkingen (Rott. 1838); Het hooge aanbelang van het behoud en herstel der zuivere Hervormde kerk op de grondslagen van hare oorspronkelijke belijdenis en kerkinrigting ('s Grav. 1841); hierbij behoort een stukje, getiteld: Bedenkingen ten aanzien van het bij de laatste Synodale Vergadering uitgebragt Rapport, ter zake van het Adres van Ds. Moorrees ('s Grav. 1841); De Wijsbegeerte naar haren vorm en inhoud (Gron. 1841); Beschouwing der Voorzeggingen des O. en