[Rooijens, Gerbertus Johannes]
ROOIJENS (Gerbertus Johannes), geb. 1 Aug. 1785 te 's Hertogenbosch, overl. te Amsterdam 9 Jan. 1846. Zijn ouders waren P. Rooijens, godsdienstonderwijzer, en D.W. Dix. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid sedert 1803, en werd predikant te Poederooien 16 Oct. 1808, te Rumt in 1810, te Leerdam 16 Juni 1811, te Harlingen 4 Mei 1817, te Amsterdam 7 Juni 1818. Na het vertrek van Wessel Albertus van Hengel (zie dl. III, kol. 575-577; zie ook de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek van Prot. Godgel. in Ned. III, 681-692) als hoogleeraar in de kerkgeschiedenis enz. van het athenaeum te Amsterdam naar Leiden, volgde hij dezen op, en aanvaardde zijn ambt met een Oratio de indole religionis christianae in qualibet formae varietate perpetuo spectabili, neque unquam peritura. Bij het eeuwfeest van het athenaeum hield hij zijn Godsdienstige rede bij het tweede eeuwfeest der doorluchtige school van Amsterdam (Amst. 1832). Voor een benoeming naar Groningen en Leiden heeft hij bedankt. Hij was mede-oprichter en redacteur van de Evangelische kerkbode, en medewerker aan het Maandschrift voor den beschaafden stand, uitgegeven door de ringsvergadering van Amsterdam. W. Broes (zie dl. IV, kol. 314 v. en de Bie en Loosjes, a.w. I, 636-644) vermeldt hem in zijn Textenrol meermalen met onderscheiding. Een preek van hem vinden wij genoemd als uitgave: Leerrede over 1 Kor. 3:11 (Amst. 1827). Dirk Hendrik Wildschut (zie dl. IV, kol. 1461 v.) schreef over hem in het genoemde maandschrift (1846, blz. 120). N.C. Kist achtte zich gelukkig van zijn hand een artikel op te nemen in het Ned. Archief voor kerkelijke gesch. VII (1847), blz. 3-60, dat na zijn dood helaas nog
niet geheel voltooid was, namelijk de bewerking voor dit tijdschrift van zijn beide voorlezingen in 1842 en 43 met den titel: Wat is er te houden van de beschuldigingen tegen de ten jare 1312 opgeheven tempelorde ingebragt?
Zijn portret bestaat als staalgravure door J.P. Lange.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 206-208; Kobus en de Rivecourt. Biogr. Woordenboek van Ned. II (Zutphen 1870), 703; Kerkelijk Handboek (1903), Bijl., 151, 154; (1907), 130; (1908), 103;