[Roorda van Eysinga, Philippus Pieter]
ROORDA VAN EYSINGA (Philippus Pieter), geb. 1 Dec. 1796 te Kuinre, overl. 14 Oct. 1856 te Utrecht, zoon van Sytze R.v.E. en Yda Catharina Piers.
Hij ging in militairen dienst en streed in 1815 als jong officier bij Waterloo tegen de Franschen. Daarna kwam hij in garnizoen te Grave, waar hij toen reeds buiten zijn diensttijd letterkundigen arbeid verrichtte. Spoedig besloot hij zijn vrij eentonig leven te verwisselen voor een verblijf in Oost-Indië. Hij vertrok daarheen in 1819 (zijn ouders waren daar reeds eerder aangekomen). Zoodra hij in Indië was, begon hij met de studie van het Maleisch. In 1820 nam hij ontslag als officier en werd kweekeling voor de inlandsche talen te Batavia. Behalve Maleisch studeerde hij hier Perzisch, Arabisch en Hindostani. Daarna legde hij zich toe op de studie van het Javaansch. In 1822 werd hij eerste commies bij het departement van inlandsche zaken. In hetzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Andrisa Wilhelmina Amalia Thilo, die hem twee zoons en zes dochters schonk.
Roorda's eerste groote wetenschappelijke prestatie is de uitgave van een Nederduitsch-Maleisch en Maleisch-Nederduitsch Woordenboek, 2 dln. (Batavia 1824, 1825). De regeering, die hem dit werk had opgedragen, bracht hem daarvoor haar hulde. Als translateur bewees hij het gouvernement goede diensten. Van het Javaansch gaf hij een spraakkunst en een woordenboek. Verder deed hij uitgaven en vertalingen van maleische en javaansche werken verschijnen of maakte die voor de pers gereed.
Na het vervullen van allerlei andere functies in regeeringsdienst vertrok Roorda in 1830 om gezondheidsredenen naar Holland. In de navolgende jaren hield hij zich bezig met litterair werk van uiteenloopenden aard en gaf o.a. uit zijn groot gedicht Neerlands roem in Oost-Indië (1835). In 1836 werd hij docent voor de indische vakken aan de Koninklijke militaire akademie te Breda. Hier verschenen o.a. Aardrijksbeschrijving van Nederlandsch Indië (1838) en Maleische Spraakkunst (1839), terwijl hij een aanvang maakte met zijn Handboek der land- en volkenkunde enz. van Nederlandsch Indië, waarvan het laatste deel in 1850 te Amsterdam verscheen. In 1843 vertrok hij weer als indisch ambtenaar naar Java. Hier kreeg hij van het gouvernement de opdracht een nieuw maleisch-nederlandsch woordenboek samen te stellen. Dit werk, waaraan hij vier jaar bezig is geweest, is niet uitgegeven. Nadat hij in 1848 met recht op pensioen in Nederland was teruggekeerd, schreef hij nog een Algemeen Nederduitsch-Maleisch Woordenboek, in de Hof-, Volks- en Lage Taal ('s Grav. 1855). Dit was zijn laatste groote werk.
Zijn portret verscheen als prent van P.W. v.d. Weyer.
Zie: Levensbericht (door Dr. Wap) in Handel. Mij. der Nederl. Letterk. (1857) (hierachter lijst van geschriften); J. Nat, De studie van de Oostersche talen in Nederland in de 18e en de 19e eeuw (1929), 172, 173.
Nat