satie leert men de oud-gereformeerde leerwijze in de zeventiende eeuw, gelijk Gisbertus Voetius haar goedkeurde, zeer goed kennen’. Voetius, zijn leermeester, heeft namelijk dit werk met een ‘aanprijzende voorrede’ verrijkt. Wij ontvangen van het gehalte van dit godsdienstonderwijs de pijnlijkste indrukken uit de enkele aanhalingen, in
onderstaande literatuur te vinden. Zoowel hij als Voetius werden ook door een tijdgenoot bespot in Gisberti Voetii misgrepen.... (Amst. 1661), blz. 53 v. Veel over dit alles is te leeren uit de volgende bronnen. Nog wordt van hem genoemd: Rijkdom van Gods genade (1654).
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 120, 680; W.P.C. Knuttel, Acta der partic. synoden van Zuid- Holland II, 387, 496 v.; III, 14, 70, 227, 285, 302, 354, 385, 396, 452, 504, 541; IV, 28, 86, 150, 193, 282; J.I. Doedes, Collectie van rariora (Utr. [1892]), 105; Kobus en de Rivecourt, Biogr. handwoordenboek II (Zutph. 1870), 569; R. Arrenberg, Naamregister van nederduitsche boeken tot 1787, 419; A.C. Duker, Gisbertus Voetius II (Leid. 1910), 12, aant. 1, 316; III (Leid. 1914), 140 v., Bijl., blz. 110; Registers (Leid. 1915), 86, 148, 171; Bibliotheca theologica et philos. (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 494.
Knipscheer