Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10

[Plevier, Johannes]

PLEVIER (Johannes), geb. te Zierikzee 28 Oct. 1685, overl. te Middelburg 18 Juli 1762, werd in 1711 predikant te Serooskerke op Walcheren en in 1713 te Middelburg; emeritus 1754. Jacobus Andriessen de Waal schreef een lijkdicht op hem. Hij schreef eenige uitlegkundige werken en laat zich daarin kennen als geestverwant van Johannes Coccejus (zie dl. I, kol. 616-618). Wij noemen: Azaf's twaalf psalmen ontleed, verklaard en tot gebruyk gebragt, twee deelen (Midd. 1754); Over de 14 eerste psalmen (Midd. 1754);

[p. 736]

De vijftiende en negen volgende psalmen.... en naar tijdsgelegenheid tot gebruik gebragt (Midd. 1760); De 25ste en twaalf volgende psalmen verklaard... door wijlen J. Plevier, met een voorrede van Adriaan Bruistens (zie dl. VII, kol. 222) (Midd. 1765); Over psalm 38-49 (Midd. 1770); Over den profeet Zephanja, psalm 101 en 102 en over Ezechiëls gezigte, ook genoemd onder den titel: Nederlands volk onder Gods drukkende en dreygende oordeelen (Leid. en Midd. 1746), met portret; Over de sendbrief Paul aan de Galaten, twee deelen (Utr. 1725); Over de Handelingen der H. apostelen, beschreven door Lukas, vier deelen (1ste dr. (?); 2de dr. Utr. 1725 (?); 3de dr. Amst. 1734). Het laatstgenoemde werk is wel eens toegeschreven aan David Amya (zie dl. VIII, kol. 26 v.); het zou kunnen zijn dat deze den arbeid heeft opgezet en voorbereid (hij overl. 2 Jan. 1711).

Zijn portret is geschilderd door Ph. van Dyck, waarnaar P. Tanjé een prent maakte.

Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland III ('s Hert. 1856), 104-106, 679; Kerkelijk Handboek (1909), Bijl., 139, 147; R. Arrenberg, Naamregister van nederduitsche boeken tot 1787, 416; Noordbeek en Mourik, Naamrol der godgel. schrijvers (Amst. [1752]), 246, 269, 381, 439; Bibliotheca theologica et philosophica (Lugd. Bat., Burgersdijk en Niermans, 1900), 792 (no. 713).

Knipscheer