Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 10
(1937)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 733]
| |
hij als zelfstandig meester te Haarlem. Toen deze stad door de Spanjaarden belegerd werd, was Cornelis Cornelisz van Haarlem een leerling van Pieter Pietersz. In 1574 wordt hij door de burgemeesters geraadpleegd over de waarde der door de Spanjaarden weggenomen kunstwerken. Vóór 1577 is hij gehuwd met Magdalena Pieters, een dochter van den amsterdamschen glasschilder Pieter Adriaensz. Uit dit huwelijk werden te Haarlem 2 kinderen geboren, Pieter en Truitje. 13 Februari 1592 werd te Amsterdam in de Oude Kerk een zoon gedoopt. In 1585 woont Pieter Pietersz te Amsterdam in de Kalverstraat naast de Ossenmarkt, tusschen de Osjessluis en de Regulierspoort. Van dezen tijd af vinden wij zijn naam herhaaldelijk in de amsterdamsche oorkonden als voogd of getuige. Het feit, dat hij wel eens geld uitleende, wijst op een vrij goede financieele positie. Hoewel hij tafereelen uit het Oude en Nieuwe Testament geschilderd heeft, stillevens en genre-stukjes heeft gemaakt, is hij toch voornamelijk portretschilder. Wanneer hij in 1603 overlijdt, laat hij 3 kinderen na, waarvan de oudste zoon, Pieter, ook schilder werd. Zijn beide dochters Truitje en Trijntje zijn met schilders gehuwd. Hij werd in de Oude Kerk naast zijn vader begraven. Zijn portret is gegraveerd door H. Hondius en J. Ladmiral. Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II (1910); U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XXVII (1933); N. de Roever in Oud-Holland (1889); G.J.J. Pot in Oud-Holland (1929), 131; Paul Wescher in Oud-Holland (1929), 152. van Guldener |
|