[Nuyen, Wynandus Johannes Josephus]
NUYEN (Wynandus Johannes Josephus), schilder en etser, werd geb. 4 Maart 1813 te 's Gravenhage en stierf aldaar 3 Juni 1839. Zijn vader, Barthol. N., was bakker en had een bakkerij in het Hamerslop. Zijn moeder heette Johanna van Hijningen. W.J.J. was eenig kind; reeds vroeg openbaarde zich zijn talent; in 1825 werd hij leerling van den schilder A. Schelfhout. Van 1827-29 bezocht hij de haagsche teekenacademie. In 1829 verwierf hij een medaille van Felix Meritis te Amsterdam; in de volgende jaren ontving hij verscheidene bekroningen. In 1830 bezocht hij Gelderland met den schilder Waldorp, in 1833 ging hij met denzelfden naar Frankrijk en Duitschland, o.a. naar Parijs en München, later misschien nog naar de Maas in België, Antwerpen, het Zevengebergte. Zeer jong nog huwde hij met een dochter van zijn leermeester. Catarina Johanna Schelfhout. Niets scheen een schitterende loopbaan in den weg te staan, maar een sloopende kwaal deed zich bij hem voor. In 1836 werd hij lid van de Academie van beeld. kunsten te Amsterdam. Waldorp bleef de laatste dagen van zijn leven voortdurend bij hem, Schelfhout bezocht hem nog even voor zijn dood. Nuyen was Roomsch-Katholiek. Hij was een hard en veelzijdig werker; een groot aantal schilderijen liet hij na. N. was een zeer sociabel mensch, hij had omgang met tal van andere schilders en musici. Nic. de Keyzer schildert zijn portret; ook heeft hij tezamen met dezen een schilderij gemaakt, dat zich bevond in de verzameling van koning Willem II. Met van Hove Jr. maakte N. in 1836 decoraties voor den franschen schouwburg te Amsterdam. In zijn vroegen tijd schijnt J. Craeyvanger een studiegenoot van hem geweest te zijn; ook werkten zij tezamen aan de lith. reproducties van het Koninkl. museum
1828-33. Met den toonkunstenaar Verhulst gaf hij in 1839 een album voor zang uit. Een schetsboek bevindt zich in de amsterdamsche universiteitsbibliotheek (1827-28). Eerst was N. nog onder invloed van Schelfhout, zie o.a. teekeningen in het Rijks Prentenkabinet te Amsterdam van omstr. 1829. Uit zijn vroegeren tijd zijn ook een aantal litho's met herinneringen aan ruïnes en kerkhofgeschiedenissen, zooals de 18de eeuw die kende. Zijn reis naar Frankrijk enz., en de boeken, die in zijn nalatenschap moeten geweest zijn, wijzen er op, dat N. toegankelijk was voor romantiek. Van de schilderijen, die hij op die reizen (volgens oude catalogi) moet gemaakt hebben, is weinig over. Het verticale formaat en de techniek van het aquarelleeren wijzen op engelschen invloed. Uit 1838 dateert ‘de Molen’, in het Museum te 's Gravenhage, evenals het schilderij in Mus. Fodor te Amsterdam (marktgezicht). Ook wat betreft kleur en behandeling duiden deze schilderijen op nieuwe invloeden en N.'s werk was in dezen tijd geheel anders dan dat van de toen hier te lande werkende schilders. Er zijn tal van studies overgebleven voor zijn schilderijen; ook schilderde hij wel naar andere meesters, zooals Rembrandt, Velasquez, A. v.d. Velde, Isabey. Behalve de reeds genoemde schilderijen behooren