voudige en gegoede burgerkringen; spoedig wordt hij beroemd en allerlei voorname personnages werden door hem uitgebeeld. Hij schilderde o.a. het portret van den engelschen gezant Sir William Temple en diens familie. Een aanbod van Karel II om naar Engeland te komen heeft hij, waarschijnlijk wegens zijn zwakke gezondheid, afgeslagen. In zijn oeuvre nemen vooral de vrouwenportretten een belangrijke plaats in. Hij flatteerde de vrouwen en gaf voortreffelijk hun kleeding weer. Vele stukken droegen de namen van beroemde personen, die zeker niet allen tusschen 1662 en 1684 in den Haag zijn geweest. Zelf heeft hij Holland vermoedelijk niet meer verlaten. Waarschijnlijk berustten die namen op fantasie. Hij heeft veel teekeningen gemaakt, gewoonlijk slechts vluchtige schetsen met de pen of met krijt. Zij bevatten dikwijls aanteekeningen over de kleuren, soms over den prijs, waarvoor het schilderij werd uitgevoerd. 17 Februari 1674 heeft hij met zijn vrouw een testament gemaakt. Als hij in 1684 sterft, laat hij zijn vrouw en 9 kinderen een aanzienlijk vermogen na. Tot zijn leerlingen hebben o.a. behoord zijn zoons Theodoor en Constantijn, Daniel Haring en Jacob v.d. Does. De werken van Constantijn gingen wegens dezelfde signatuur dikwijls op naam van Caspar. Hij had een vrij aanzienlijk schilderijenkabinet, dat 14 Juli 1749 te 's Gravenhage werd verkocht.
Geschilderde zelfportretten o.a. in het Museum te Cassel, de Uffizi te Florence, verz. J.A.H. Netscher te 's Gravenhage, Heremitage te Leningrad, in Vernon Gallery, Kensington Museum te Londen, Rijksmus. te Amsterdam, zelfportretten met zijn vrouw en kind in het Mauritshuis te 's Gravenhage, verz. Czernin te Weenen, verz. A. Holtzman te Amsterdam. Naar verscheiden dezer portretten zijn prenten gemaakt o.a. door B. Vaillant, R. Mengs, P. Andouin, Henia, A.C. Zeelander, J.W. Vos, F. David, R. Muys, J. Klauber, W. Vaillant, J. Houbraken, A. Maurin. Een teekening door T. Netscher is in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II (1910), 226 en III (1911), 129: U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XXV (1931), 398; C. Hofstede de Groot, Beschreib. und krit. Verzeichnis der Werke der hervorragendsten Maler des XVII. Jdhrh. V (1912), 155; A. Bredius in Oud- Holland (1887), 263; Max Huffschmid in Neues Archiv für die Geschichte der Stadt Heidelberg (1922).
van Guldener