Savoye, de echtgenoot van Margaretha, was reeds in 1504 gestorven. Het is mogelijk dat het portret van 1521 een herhaling is van een, dat hij vóór 1504 gemaakt zou hebben; doch aan den anderen kant is het niet waarschijnlijk, dat als hij al dien tijd in dienst van het hof stond, hij eerst in 1521 de landvoogdes een portret van haar man schenkt. Mostaert's nakomelingen bewaarden een brief van Margaretha waarin zij den schilder als haar edelman aanspreekt. Inderdaad schijnt hij tot een voornaam geslacht behoord te hebben. Het familiewapen der Mostaerts vertoonde 3 gouden gevesten op een rood veld. Hij ging met verschillende bekende persoonlijkheden om en hij wordt genoemd ‘edel van zeden’, ‘mildt en beleeft’. In zijn werken toont hij zich geheel en al als schilder van den adel en de voorname nederlandsche heeren. Zoo hij al niet 18 jaar lang in dienst van het hof stond, zeker heeft hij met het hof in verbinding gestaan. Van de door van Mander opgegeven en beschreven schilderijen zijn er vele teruggevonden. Hij had er verschillende gezien bij Mostaert's kleinzoon Nicolaes Suycker. Veel is echter verloren gegaan, zoowel door den beeldenstorm, als door een grooten brand, die in 1576 in Haarlem woedde en waarvan ook Mostaert's huis het slachtoffer werd. 11 Mei 1549 heeft Mostaert een verzoek tot de burgemeesteren van Haarlem gericht om de stad, die hij tot op dien dag bewoond had, voor meer dan een jaar te mogen verlaten, daar hij een opdracht had gekregen om in Hoorn schilderijen voor het hoog-altaar te maken. Of omdat hij van plan was lang weg te blijven, of omdat hij met het oog op zijn hoogen leeftijd allerlei zaken wilde geregeld hebben, verkoopt hij in dat jaar verschillende huizen, een aan de Oude Gracht, een in de Coninckstraat en een aan de Kraayenhorstergracht; dit
laatste samen met zijn zoon Claes Suycker. Deze Suycker is misschien zijn schoonzoon of een zoon uit het eerste huwelijk van zijn vrouw. Mostaert keerde nog naar Haarlem terug, doch wanneer is onbekend. In ieder geval is hij er overleden.
Zijn geschilderd zelfportret was begin 17e eeuw bij Nic. Suycker te Haarlem.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II (1910), 195 en III (1911), 128; U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexi- kon der bildenden Künstler XXV (1931), 189; Sander Pierron, Les Mostaert (1912); M. Friedländer, Die Altniederl. Malerei X (1932), 9.
van Guldener