stoel voor de oostersche letteren opgericht, toen hij naar ons land terugkeerde. Op aanbeveling van Louis (Ludovicus) Wolzogen (1635-92), waalsch predikant en hoogleeraar in de kerkgeschiedenis te Amsterdam, kon hij dien zetel terstond bezetten. Hij aanvaardde zijn ambt met zijn Oratio de utilitate linguarum orientalium, die ook gedrukt is. Bovendien werd hij 17 Aug. 1688 als waalsch predikant aldaar bevestigd. In Juli 1699 werd hij emeritus. Sepp prijst hem en zegt: ‘zijne rigting op het gebied der taalstudie is voldoende geteekend door de herinnering aan zijn geliefkoosde stelling, dat God zelf aan Adam de hebreeuwsche taal had ingegeven’.
Petrus Francius sprak de lijkrede over hem uit, die als Oratio in obitum Morini is opgenomen in diens Orationes, die in 1705 zijn uitgegeven. Hij schreef: Explanationes sacrae et philologicae in aliquot Veteris et Novi Testamenti loca (Lugd. Bat. 1698), waarin ook zijn inaugureele oratie is opgenomen en: Excercitationes de lingua primaeva ejusque appendicibus, in quibus multa S. Scripturae loca, diversae in linguis mutationes, multiplices nummorum Israelitarum et Samaritarum species, atque varia veterum consuetudines exponuntur (Ultraj. 1694). Hij schreef vóór de Opera omnia van Samuel Bochard (Lugd. Bat. 1712), Vita Samuelis Bocharti (zie: Archief voor Kerkel. gesch. IV, 1833, 129, aant. 16).
Zijn door een onbekend kunstenaar geschilderd portret kwam voor op de verkooping der verzameling Petr. Francius 14 Apr. 1705 te Amsterdam.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 533; III ('s Hert. 1856), 674; C. Sepp, Het godgeleerd onderwijs in Ned. II (Leid. 1874), 129 v.; Kobus en de Rivecourt, Biogr. handwoordenboek II (Zutph. 1870), 354; J. Reitsma, Gesch. v.d. Hervorming en de Herv. Kerk, 3e dr. (Utr. 1916), 614; Archief voor kerkel. gesch. IV (1833), 129; V (1834), 7; IX (1838), 496.
Knipscheer