[Mohnike, Otto Gottlieb Johann]
MOHNIKE (Otto Gottlieb Johann), geb. te Stralsund (pruissisch Pommeren) 27 Juni 1814, gest. te Bonn 26 Jan. 1887, zoon van Gottlieb Christian Friedrich Mohnike en Eleonora Carolina Ulrica von Stricker. Hij werd officier van gezondheid 3e kl. bij het nederl.-ind. leger 30 Maart 1844; kwam te Batavia 29 Nov. 1844; off. v. gez. 2e kl. 9 Nov. 1847; off. v. gez. 1e kl. 29 Jan. 1855; dirig. off. v. gez. 2e kl. inspecteur der hospitalen 6 Dec. 1862; dirig. off. v. gez. 1e kl. 20 Aug. 1868; gepens. 24 Oct. 1869. Gedurende zijn diensttijd was hij korter of langer geplaatst op Java, Borneo, Sumatra, Celebes en de Molukken, maar vooral is van groot belang zijn plaatsing op Decima, in Japan, waar hij van 1848-51 verbleef. Zijn enorme verdiensten voor de ontwikkeling der geneeskunde in Japan bestonden vooral in het goed en met groot succes organiseeren van een vaccinatie-dienst met koepokstof, voor de levering waarvan het toenmalige hoofd van den milit. geneesk. dienst van Nederl.-Indië Dr. W. Bosch (zie dit dl., kol. 99) zijn medewerking verleende, en het invoeren van de stethoscoop bij de geneeskundigen. Hij heeft een buitengewonen ijver aan den dag gelegd bij gelegenheid van een op Java heerschende epidemie. Als weduwnaar van C.A.S. Roskot, met wie hij 26 Febr. 1857 gehuwd was, trouwde hij 12 Aug. 1868 met Anna Catharina Miltenburg. Van hem zijn bekend: Uebersicht der Cetoniden der Sunda- Inseln und Molukken nebst der Beschreibung von 22 neuen Arten (Berl. 1872); Banka und Palembang nebst Mittheilungen über Sumatra im Allgemeinen (Münster 1874); Ueber geschwänzte Menschen (Münster 1878); Blicke auf das Pflanzen- und
Tierleben in den Niederl. Malaienländer (Münster 1883); en dan het voor zijn werkzaamheid in Japan en voor de geschiedenis der japansche geneeskunde uiterst belangrijke opstel in Geneesk. Tijdschr. v. Nederl.-Indië I, 1853: Aanteekeningen over de Geneeskunde der Japanners. Nog zijn te vermelden: Afzetting van zwart pigment op de arachnoidea der medulla oblongata, eigenaardig aan de Maleische volksstammen in Gen. Tijdschr. v.N.I. III (1854); Verslag der bij de civiel geneesk. dienst te Amboina gedur. 1859 waargenomen ziekten in Gen. Tijdschr. v.N.I. VIII (1861); Die Japaner. Eine ethnogr. Monographie (Münster 1872); Volksaberglauben. Legenden und Ueberlieferungen der Japaner in Globus XXI (1872).
Zie over hem: Y. Fujikawa, Gesch. d. Medizin in Japan. Kurzgef. Darstellung d. Entw. d. japan. Medizin m. bes. Berücks. d. Einführ. d. europ. Heilk. i. Japan. Herausg. v. Kaiserl. Japan. Unterrichtsminist. (Tokyo 1911); J.L.C. Pompe van Meerdervoort, Vijf jaren in Japan (1857-1863), (Leid. 1868); J.P. Kleiweg de Zwaan, Völkerkundl. u. Geschichtl. über d. Heilk. d. Chinesen und Japaner, m. bes. Berücksicht. holländ. Einflüsse in Natuurk. Verh. v.d. Holl. Maatsch. d. Wetensch. te Haarlem. Derde Verz., VII (Haarlem 1917); Stamboek d. Offic. v.h. Nederl.-Ind. Leger, Depart. v. Oorlog (Bandoeng); L.S.A.M. von Römer, Hist. Schetsen (Batav. 1921); Encycl. v. Nederl.-Indië i.v.
von Römer