1736-55). Te Delft verscheen zijn: De onschuld der Remonstranten ten aanzien van de samenzweringe tegens het leven van.... prins Maurits.... verdedigd en bewezen tegens de beschuldigingen.... van de schrijveren van het Examen van 't ontwerp van tolerantie om de leer in de Dordr. synode anno 1619 vastgesteld met de veroordeelde leer der Remonstranten te vereenigen (Leid. 1754). Hij schreef hier onder den schuilnaam Theophilus Philadelphus. De beide predikanten, die het in den titel genoemde Examen in het licht hadden gezonden waren, volgens v. Doorninck (kol. 149): Nicolaus Holtius (zie dl. III, kol. 602-605) en Alexander Comrie (zie dl. VII, kol. 316). Van der Meersch betoogde tegen hen: 1e dat de Sociëteit der remonstranten geen het minste deel had in de samenzwering, 2e dat eveneens de remonstrantsche predikanten geen schuld hadden, 3e dat die predikanten, die in den aanvang met name beschuldigd werden, onschuldig waren.
Nadat hij hoogleeraar was geworden gaf hij vooreerst vele verslagen van nieuw uitgekomen werken in de Algemeene bibliotheek, en behoorde hij tot de redactie van het ‘letterlievend maandschrift’ De recensent. Vervolgens bezorgde hij een nieuwe uitgave van de verhandelingen van Noodt, Locke en Barbeyrac e.a. (zie dl. I, kol. 235-237; dl. II, kol. 999-1001) Over de vrijheid van de godsdienst in de burgerlijke maatschappij betoogd en verdedigd (Amst. 1774 en 82). Hij wordt de eigenlijke opsteller genoemd van: Historie der Remonstranten ‘opgemaakt’ door Jacobus Regenboog, twee deelen (Amst. 1774/76), dat is geschreven tegen: Beknopte geschiedenisse of verhaal van 't voorgevallene tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten (Amst. 1773) (vgl. het werk van Regenboog, dl. I, ‘Voorreden’, blz. III). Vier brieven gaf hij uit in den strijd over de Marmontel's Belisaire na P. Hofstede's (zie dl. IV, kol. 762-764) De Belisarius beoordeeld (1769). Een belangrijk werk was in die dagen: W. Warburton, Over de godlijke zending van Mozes, vijf deelen (Amst. 1761). Toen hij dit vertaald uit het Engelsch uitgaf, plaatste hij een opdracht aan den bisschop van Gloucester voor het tweede stuk van het vijfde deel. Hij beschuldigde daarin sommige gereformeerde theologen, waarover de zuidhollandsche synode van 1772 zich beklaagde voor de Staten van Holland. Het gevolg was de publicatie van 1 Mei 1773 tegen het vervaardigen en uitgeven van geschriften die de Gereformeerde kerk en haar leer op verachtelijke wijze bespraken.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland II ('s Hert. 1853), 480 v.; J. Tideman, De Remonstr. Broederschap. Biogr. naamlijst (Amst. 1905), 18, 25, 100, 106, 116, 221, 235, 280, 284, 454 v., 457; H.C. Diferee, Drie eeuwen kerkgeschiedenis (Amst. 1932), 161 v.; H.C. Rogge, Bibliotheek der rem. geschr. (Amst. 1863), 61 v., 82, 185; J.I. van Doorninck, Bibliotheek v. Ned. anonymen en pseudonymen ('s Gravenh., Utr. [1870]), kol. 96 (no. 922), 142 (no. 1381), 210 v. (no. 2022), 239 (no. 2309), 275 (no. 2677; vgl. kol. 723), 277 (no. 2690), 337 (no. 3290), 394 (no. 3804), 398 (no. 3835; vgl. kol. 728 v.), 505 (no. 4851), 541 (no. 5193), 581 (no. 5603); dez., Vermomde en naamlooze schrijvers I en II (Leid. 1883-85), passim; L.D. Petit, Repertorium.... van tijdschriftartikelen I (Leid. 1907), kol. 1410; R. Arrenberg, Naamregister v. nederduitsche boeken tot 1787, 15, 343, 567; Catalogus van handschriften op de bibl. der Rem.-geref. gem. te Rotterdam (Amst. 1869), no. 483-486, 681;