Krelage te Haarlem ook waren tentoongestelp van Marrels hand een portefeuille met afbeeldingen van tulpen en een tulpenboek (1637-43), vermoedelijk gemaakt voor Francisco Gomio del Costa, bloemist te Vianen, voor wien Marrel dus gewerkt heeft.
Gwinner vermeldt nog van Marrel een stilleven van een glas wijn met daarin weerspiegeld zelfportret (voorm. coll.-Dr. Goldschmidt), benevens teekeningen in waterverf of met krijt. Ook teekende Marrel een dubbelen adelaar met het portret van keizer Leopold I als borstbeeld omgeven door de 7 keurvorsten (gegraveerd met daaronder een gezicht op den Römerberg door J.A. Graff). In de verz. Dr. Kirszner, verkocht 1782, kwam voor een zwak geschilderd stuk, een kamer waarin een dame aan haar toilet, get. J. Marrel jun. fec. 1661, dat wel van Jacob Marrel moet zijn. Ten slotte bestaat van Marrel nog een prent van een vastenavondsoptocht op den Römerberg (1659), benevens portretten van Johan Maurits van Nassau en Caspar graaf de Pennaranda (1658), get. door Graff en te vinden in het door Caspar Merian (zie art. in dit dl.) uitgegeven Kroningsdiarium van Leopold I.
Marrel signeerde zijn stukken met J.M., Jacob Marrel(1) en Jacobus Marrellus. Tot zijn leerlingen behoorden de beroemde Abraham Mignon, zijn stiefdochter Maria Sibylla Merian (aan de onophoudelijke bemoeiingen van Marrel was het te danken geweest, dat deze schilderes van haar moeder verlof kreeg zich aan de schilderkunst te wijden) en de latere man van deze Joh. Andreas Graff.
Zie: J. von Sandrart. Teutsche Academie (1675), Ausg. A.R. Peltzer (1925), Reg. i.v.; Houbraken, III, 82; Frankfurter Beiträge (1780), 209, 431; C. Kramm, De levens en werken der Holl. en Vlaamsche kunstschilders (1860) IV, 1150 i.v. Morel; Oud-Holland (1888), 228, 231; (1892), 57; (1895), 54 (A.C. de Kruyff, Iets over den schilder Jacob Marrel); Nagler, Künstlerlexikon i.v. Moreels; Ph. Fr. Gwinner, Kunst und Künstler in Frankfurt a.M. (1862), 178 e.v., Zusätze (1867), 44, 113; A. von Wurzbach, Niederl. Künstler-Lexikon II (1910), 107; Bredius, Künstler-Inventare I (1915), 112-119; A. van de Velden, Reg. de l'église de Frankenthal (1911), 178, 182; Mededeelingen v.d. dienst voor Kunsten en Wet. II (1926), 36; Thieme-Becker XXIV, 137.
Wijnman