| |
[Magnus, Albert]
MAGNUS (Albert), gedoopt te Amsterdam Oude kerk 16 Oct. 1642, begr. aldaar Nieuwe Kerk 17 Oct. 1689, boekbinder en uitgever. Hij was een zoon van den boekbinder Magnus Hendriksz. (zie dit dl., kol. 359) en ondertrouwde te Amsterdam 5 Sept. 1670 met de 27-jarige Marretje Claesdr. Vis. Het huwelijk had plaats op 30 Sept. d.a.v.; op dienzelfden datum droeg zijn vader hem over zijn ‘boecken, pampieren, gereetschappen, 't gestel van den winckel, sijn in- en uytschulden en verder alles wat daeraen dependeert’, waartegenover hij na zijns vaders dood aan zijn broeder en zuster een bepaalde uitkeering moest doen: hij werd dus de officieele opvolger van zijn vader en bleef vermoedelijk voorloopig werkzaam in diens huis in de Dirk van Hasseltsteeg. Als huwelijksgeschenk had Albert aan zijn bruid cadeau gedaan een fraaie door hem gebonden bijbel (uitgeg. te Amsterdam 1664) met gecalligrafeerde inscriptie, terecht genoemd ‘het belangrijkste document voor de geschiedenis van de werkplaats van Magnus’, thans nog aanwezig in de universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Kort na den dood van Magnus Hendriksz. (1674), werd Albert, die reeds eerder was verhuisd naar den Nieuwendijk bij den Dam, doch in het bezit van den inventaris was gebleven, lid van het boekverkoopersgilde (4 Juni 1674) en betaalde hem zijn
| |
| |
broeder Hendrik, die volgt, een bedrag van ƒ 600 voor het restant van den winkelvoorraad van den overledene, in het sterfhuis aanwezig. Hendrik wilde hiervan op 24 Juli 1674 in het openbaar verkooping houden en liet er een catalogus van drukken, doch het bleek dat er veel ondergeschoven goed bij was, zoodat van de autoriteiten slechts vergunning werd verkregen tot verkoop der ongedrukte boeken en gereedschappen. Over de afwikkeling der nalatenschap ontstond twist tusschen Albert en Hendrik; zij kwamen, blijkens een akte voor notaris Dankertsz. te Amsterdam van 16 Juni 1674, overeen hun twist aan het oordeel van scheidsmannen te onderwerpen. De vijandschap tusschen de broeders blijkt nog uit het testament van Albert, op 11 Febr. 1677 verleden voor den notaris Jacob Lansman te Amsterdam; daarbij sluit Albert zijn broeder Hendrik en ook zijn zuster Hendrikje uit van de voogdij over zijn kinderen. Bij akte verleden voor notaris Joh. Commelin te Amsterdam 24 Sept. 1685 nam hij op zich voor Ehrenfr. Walth. von Tschirnhaus te doen drukken de werken Medicina mentis en Medicina corporis, en hiervan op extra groot papier exemplaren te leveren o.a. aan den Koning van Frankrijk en den dauphin, gebonden in rood turksch leer versierd met leliën. Hieruit volgt, dat met den ‘binder Magnus’, door Daniel Elzevier in een zijner brieven aan Nic. Heinsius aanbevolen, Albert bedoeld wordt; hem werd nl. in Mrt. 1679 opgedragen het binden en vergulden van twee exemplaren der uitgave van Virgilius door Heinsius (verschenen bij Elsevier 1676) in blauw en rood turksch leer op groot papier, bestemd voor koning Lodewijk XIV en den dauphin,
van welke opdracht hij zich in twee weken kwijtte. Vermoedelijk heeft Albert zich niet aan de opgegeven kleur gehouden, immers Willems heeft indertijd het aan den dauphin opgedragen exemplaar teruggevonden, gebonden in groen leder (onbekend is waar dit zich thans bevindt); deze schrijver was de eerste, die een origineele Magnusband aan het licht bracht.
Albert was nl. een zeer kunstzinnig boekbinder, die het vergulden ‘aux petits fers’ (of met ‘fers pointillés’) - te voren alleen in Frankrijk bekend, - hier te lande heeft toegepast. Hij bezigde daarbij behalve de reeds langer in zwang zijnde effen lijnen en hoeken, gebogen stippellijnen en punten van ongemeenen zwier en bevalligheid, welke hij op smaakvolle wijze tot grootere vlakken wist te combineeren. De randrollen of fileten, waarin veelal fijne gegraveerde vogel- en andere dierfiguurtjes voorkomen, zijn bij zijn banden zoo los en sierlijk gesneden, dat men deze daardoor duidelijk van het werk van anderen kan onderscheiden. Men noemt deze vermenging van puntstempelfiguren met genoemde ornamenten ‘mélange de pointiller’. Van de hoeken af en later uit het midden werd begonnen de ruimte symmetrisch te vullen met een stel stempels van hetzelfde motief, alleen in grootte verschillend. Ook de kanten werden verguld, evenals de kanten der borden. Een enkele maal komt het voor, dat de snede, meestal verguld, beschilderd werd op het goud of ingeperste figuren vertoont. De banden zijn van groen of rood marocco, juchtleder of naar het Havana zweemend turksch leder; de schutbladen zijn over het algemeen van bontpenmarmer.
De vraag is, of niet reeds Magnus Hendriksz. met de toepassing dezer kunst hier te lande is begonnen. Schrijver dezes heeft in een artikel in Oud-Holland (1937) deze vraag ontkennend beantwoord; vroegere schrijvers - daarbij steunend op een artikel van van Someren (1881) - | |
| |
nemen ten onrechte aan, dat vooral Magnus Hendriksz. en diens zoon Hendrik Magnus het vergulden ‘aux petits fers’ beoefenden. Zeer goed is mogelijk, dat Albert in zijn jongelingsjaren in Frankrijk in de werkplaatsen van le Gascon en Florimond Badier (de laatste trad in 1645 voor het eerst op) het vak heeft geleerd; de vader is daartoe zeker niet in de gelegenheid geweest. Deze was trouwens meer partijwerker en bond perkamenten banden bij bestelling in grootere hoeveelheden. Op te merken is nog, dat men hier te lande den franschen stijl zelfstandig heeft opgevat en verder ontwikkeld; het werk van Albert is echter minder elegant en verfijnd dan het fransche, maar krachtiger en forscher.
De boeken met Magnus-banden, die vóór ca. 1670 zijn gedrukt, kunnen niettemin zeer goed nà dat jaar zijn gebonden; opvallend is in ieder geval, dat Byvanck - die voor het eerst een critische lijst van banden gaf - talrijke Bijbels opsomt, verder eenige exemplaren van Cats, twee van Camphuysen, keurboeken, enz., boeken die bij onze voorouders in hooge eere stonden en die zij daarom in een kostbaar gewaad staken, zonder dat hierbij sprake behoeft te zijn van geschriften, die bij uitgaaf door den schrijver in prachtband zijn gebonden om aan autoriteiten te worden aangeboden. Alle banden maken trouwens sterk den indruk door één hand te zijn vervaardigd; van navolgers van Albert Magnus, die hem ook maar eenigszins nabij kwamen, kan dan ook nauwelijks sprake zijn.
Van de bekendste Magnus-banden noemen wij: een ex. van den Bijbel in twee prachtbanden (Leiden 1663) in coll.-Paul May te Amterdam, ex. van dezelfde uitg. in één bd. in de Kon. bibl. te 's Gravenhage, Museum de Lakenhal te Leiden en Univ. bibl. te Groningen; ex. van den Bijbel (Gorinchem 1663) in de Huntington Library, San Marino. Cal.; ex. van den franschen Bijbel (Amsterdam 1669) in het Museum Meermanno-Westreenianum, een ander ex. eertijds bij de firma Burgersdijk en Niermans te Leiden, een derde ex. in 2 dln. op de veiling-van Stockum, Dec. 1927; exx. van den armeenschen Bijbel (Amst. 1666) in de Bibl. Nat. te Parijs en de Univ. bibl. te Leiden, met opdracht resp. van 1669 en 1670. Exx. van Cats (uitg. J.J. Schipper, Amsterdam 1655 en 1659) berustten bij Dr. C.P. Burger Jr. (overl. 1936), bij den heer Kalf te Zwolle, en te Stockholm. Verder bezit de Univ. bibl. te Amsterdam: twee uitg. van Camphuysen (1652 en 1658); de Kon. bibl. te 's Gravenhage: een band om een verzameling gravures naar schilderijen uit het kabinet van Gerard Reynst te Amsterdam (vóór 1671), Athanasius Kircher, Latium (1671), Antonides van der Goes, De Ystroom (1671); een tweede ex. hiervan in de coll. Ir. H.A. van Baak te Bussum; het Ned. museum te Amsterdam: een fransch bijbeltje (Charenton 1652); het Mus. voor Kunstnijverheid te 's Gravenhage: J. Nieuhoff, Zee- en Lantreize (1682); de Bibl. van de Kon. Ac. van Wetenschappen te Amsterdam: Huygens, Korenbloemen (1672, met opdracht aan de Prinses van Oranje 1686); Britsch museum: een Missale Romanum (1663) enz. In de coll.-A.W.M. Mensing te Amsterdam (geveild Londen, Sotheby Dec. 1936) was een hs. van Prins Willem III van Oranje, Discours sur la nourriture
(1654) met Magnus-band. Al deze banden moeten dus tusschen 1669 (de armeensche Bijbel te Leiden) en 1689 vervaardigd zijn.
Albert was behalve boekbinder ook uitgever. Hiervóór zijn reeds vermeld de beide werken van von Tschirnhaus, in 1687 en 1686 uit- | |
| |
gegeven bij hem en Jan Rieuwertsz Jr, den vriend van Spinoza; andere uitgaven zijn: F. Mauriceau, Tractaet van de siektens der swangere vrouwen (1683), Joh. Antonides van der Goes, Gedichten (bij Jan Rieuwertsz., Pieter Arentsz. en Albert Magnus 1685) en Orden de bendiciones y las ocaziones en que se deven dezir (5447= 1687, de Bibl. Rosenthaliana te Amsterdam bezit hiervan een ex. met hebr. tekst en een met hebr. en sp. tekst). Doch vooral gaf hij tooneelstukjes en andere werkjes uit voor het Kunstgenootschap Nil volentibus arduum, met welks bestuurderen hij blijkbaar op zeer goeden voet stond. Het waren vertaalde of oorspronkelijke stukken van L. Meyer, A. Pels, D. Lingelbach, P. Bernagie, P. de la Croix, F. Arends, M. Breda, J. Pluymer, G. Bidloo e.a., zooals Het spookend weeuwtje (1677), De gelijke tweelingen (1677, 1682), Agrippa of de gewaande Tiberinus (1678), De vrijer in de kist (1678), Andromache (1678), De malle wedding (1679, 1681), Juvenalis, Satyra X (1679), De bekeerde alchimist (1680), Tieranny van eigenbaat (1680), 't Gedwongen huwelijk (1682), De schilder door liefde (1682), Cinna (1683),
Ifigenia (1683), Bajazet (1684), Agamemnon (1684), A. Pels, Minneliederen en mengelzangen (1684), Paris en Helena (1685), Arminius (1686), Amadis (1687), De gelukte list (1689) enz. enz., alle te vinden in den Catalogus der Bibl. van de Mij. der Ned. Letterkunde, Afd. Tooneel. Het boekverkoopersadres van Albert luidde: ‘op de Nieuwendijk in den Atlas, bij Dirk van Hasseltsteeg’ of ‘op den Nieuwendijk bij den Dam’, waarmede hetzelfde adres is bedoeld. Blijkens advertenties in de Opr. Haerl. Courant werden tusschen 1676 en 88 talrijke boekverkoopingen bij hem gehouden. Ook was hij volgens Ledeboer ‘ordinaris drucker van 't Collegie ter Admiraliteyt’.
Na den dood van Johan Blaeu heeft Albert Magnus van de erven de beroemde atlassen en stedeboeken gekocht, die sindsdien bij hem te krijgen waren. Zijn uithangteeken wijst er op, dat hij zich ook vóór dien op den verkoop van atlassen had toegelegd. Mede waren werken door de erven Blaeu uitgegeven, zooals de Opera van Grotius, bij hem verkrijgbaar (1679). De globen en sferen van Blaeu waren in 1688 gekocht door Johannes van Keulen, na wiens dood in 1689 deze wederom publiek werden geveild. Albert trad bij die gelegenheid met Nicolaas Visscher als schatter op. Drie maanden na het opmaken van den inventaris van van Keulen stierf Albert echter reeds op bijna 47-jarigen leeftijd.
Na zijn dood was het met den bloei van de zaak gedaan. Zijn weduwe, die met een tweetal jonge dochtertjes achterbleef, hertrouwde in 1691 (ondertr. 3 Mei) met den koopman Gosewinus Heuvelman, van Haarlem afkomstig en wonende op de Keizersgracht. Nog slechts enkele werkjes zijn bij de weduwe Albert Magnus en erven op den Nieuwendijk uitgegeven: Quinault, Stratonice, vert. door A. Bogaert (1694), F. Rijk, Heraclius (1695), Racine, De pleiter (1695), D. Lingelbach, Sardanapalus (1699), A. de la Cure, Amsterdamse vermakelijke tuyn-vrugten (1699) e.a. Ook gaven zij slechte herdrukken van de uitgaven van Nil; daarom verlengde dit Kunstgenootschap zijn eigen octrooi 14 Mrt. 1692. Tegen deze uitgaven was ook het optreden van Ysbrand Vincent (zie art. in dit dl.) gericht, die sinds 1702 de uitgaven van Nil in behoorlijken vorm bezorgde. Niettemin gelukte het de erfgenamen van Magnus op 8 Jan. 1698 en 19 Oct. 1713 hun octrooi op verschillende werken
| |
| |
van Pels e.a. vernieuwd te krijgen (Kleerkooper-van Stockum, 1381). Ook de atlassen van Blaeu waren nog steeds bij hen verkrijgbaar. Uit niets blijkt echter, dat de binderij door hen werd voortgezet.
Marretje Claesdr. Vis maakte, voor den tweeden keer weduwe zijnde, op 2 Juni 1704 haar testament voor notaris P. Schabaelje. Ergenamen waren haar beide dochters Geertruyt en Margaretha; de inboedel mocht niet worden verkocht, wel de winkelwaren. Begraven werd Marretje 8 Oct. 1706 in de Noorderkerk. Daarna werd 28 Mrt. 1707 verkooping gehouden van den winkelvoorraad, waarbij zich fraaie atlassen van Blaeu en Janssonius bevonden. Noch in het testament, noch in de advertenties der veiling (Amsterdamsche Courant 8 Febr. en 12 Mrt. 1707) is sprake van bindersgereedschap.
Voornoemde Geertruyt Magnus, geb. 1674, huwde in 1696 met den graveur en kunstverkooper Cornelis Dankerts, een zoon van Justus, die in den Atlas op den Nieuwendijk kwam inwonen en de boekverkooperszaak mede dreef. Hij kocht het huis op 16 Febr. 1707 en werd in de Noorderkerk begraven 22 Juli 1717. Diens zoon Theodorus Dankerts heeft de zaak voortgezet.
Zie: A.M. Ledeboer, De boekdrukkers enz. in N.-Ned. (1872), 62; dez., Alfabetische lijst van boekverkoopers (1876), 114; A. Willems, Les Elzevier (1880), 390 e.v.; J.F. van Someren, Iets over Magnus Hendricksz. en Hendrick Magnusz, vermaarde boekbinders der 17de eeuw in Oud-Holland (1883), 226-231; Dan. Elzevier, Brieven aan Nic. Heinsius, uitg. door W.R. Veder (1890), no. 65, 66, 67, 68; J.A. Loubier in Illustrirte Zeitung für Buchbinderei XXXVIII (1890), 302 e.v.; N. de Roever, Bruno Spanseerder in Oud- Holland (1891), 181; L. Bickell, Bookbindings from the histotical exhibition (1893), pl. XX, XXI, XXXVII; A.C. Kruseman, Aanteekeningen betreffende den boekhandel in N.-Nederland (1893), 103; W.H.J. Weale, Bookbindings and rubbings of bindings (1894), II, 20; W.Y. Fletcher, Foreign bookbindings in the British Museum (1896), pl. LII; R. van der Meulen, Over de liefhebberij van boeken (1896), 228-234; Bouw- en sierkunst III (1901), pl. 228, no. 3; R. van Marle, Een boekband van Magnus in het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen III (1905), 143 e.v.; W.Y. Fletcher, Bookbinding in France (1905), 45; H. Hannover,
Kunsfaerdige gamle bogbind indtil 1850 (1907), 85; J.F. van Someren, De Utrechtsche Universiteitsbibliotheek (1909), 29; F.L. van der Bom, Magnus in Magnus (1910), I, no. 1, 4, no. 2, 3,; Magnus in de Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam in Magnus (1910) I, 111-115; C.P. Burger Jr., Magnus in het Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen (1910) VIII, 147 e.v.; Joh. Rudbeck, Svenska bokband (1912), I, XX; Magnus II (1911), 111; III (1912), 6, 128; IV (1913), 44, 45, 67; V (1914), 110, 111, 154; XVI (1926), 93, 94; XVII (1927), 199; XVIII (1928), 199; Kleerkooper-van Stockum, De boekhandel te Amsterdam (1914-16), 46, 170, 171, 256, 399 e.v., 626, 633, 666, 1048, 1215, 1380 e.v.; Catalogus der Bijbeltentoonstelling (1914), 172; F.C. Wieder, Ned. hist.-geogr. documenten in Spanje in het Tijdschrift van het Kon. Aardrijkskundig Genootschap (1915), 812; J.F. van Someren in Oosthoek's Encyclopaedie (1921) VIII, 901; Leon Gruel, Etude sur les Magnus (1922); J. Poortenaar, Boekkunst en grafiek (1924), 148; C.P. Burger Jr.
| |
| |
in den Catalogus der hist. tentoonstelling Amsterdam (1925) I, 95, II, 88; Voorloopige lijst der Ned. monumenten (1926) VIII, 524; H. Loubier, Der Bucheinband. Monogr. des Kunstgew. (1926), XXI, XXII; Gids voor de tentoonstelling der Bibliotheca Rosenthaliana (1927), 16; A.W. Byvanck, Prachtbanden uit de werkplaats van Magnus te Amsterdam in het Oudheidkundig Jaarboek (1927), 106 e.v.; H. Schneider in Thieme-Becker's Künstler-Lexikon (1929) XXXII, 564, vgl. XVI (1923), 382; Revue des études arméniennes (1928), 7 e.v.; G.D. Hobson, Bindings in Cambridge libraries (1929), 154, 155, pl. LXIX; Bibliothek George Nestle-John... Einbände von... Magnus usw. (Frankfurt a.M. 1931); F.L. van der Bom, Iets over den boekband in den loop der eeuwen (1933), 36-42; Catalogus van de tentoonstelling der Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam (1932), 55, 56; A.W. Byvanck, Amsterdamsche prachtbanden om Armenische bijbels in het Oudheidkundig Jaarboek (1933), 47 e.v.; W.F.H. Oldewelt, Oude boekbanden in het Amsterdamsch Archief in het Alg. Handelsblad, Ochtendblad 1 Jan. 1935; E. Bendikson, The house of Magnus at Amsterdam, famous bookbinders of the seventeenth century in Pacific bindery talk VIII, no. 6, 94 (Los Angeles Febr. 1936, overdr. aanw. in Univ. Bibl. Amsterdam); H.F.
Wijnman, De Amsterdamsche boekbinder Albert Magnus in Oud-Holland (1937).
Wijnman
|
|