[Land, Nicolaas Karel Frederik]
LAND (Nicolaas Karel Frederik), geb. te Leeuwarden 25 Mei 1840, overl. te Groningen 20 Mrt. 1903, rechtsgeleerde. Hij doorliep het gymnasium te Leeuwarden, werd 21 Sept. 1857 ingeschreven als juridisch student te Leiden en promoveerde aldaar 9 Oct. 1861 tot doctor in de rechten op proefschrift Over het pandregt van inschulden (Leiden 1861). Hij bleef daarna te Leiden wonen, waar hij het beroep uitoefende van advocaat en procureur. Als repetitor wist hij een grooten kring van studenten tot zich te trekken. Van 1882-87 was hij te Leiden tevens lid van den gemeenteraad. In 1887 werd hij hoogleeraar te Groningen als opvolger van Diephuis (dl. IX, kol. 199); zijn inaugureele rede hield hij 13 Oct. van dat jaar over Ons moderne privaatrecht (Haarlem 1887). Hij doceerde er burgerlijk, handels- en burgerlijk procesrecht. Toen Drucker naar Leiden was geroepen en er niet zoo spoedig een opvolger voor dezen gevonden kon worden, verwisselde Land de genoemde vakken in 1890 voor het romeinsche recht. Het burgerlijk recht bleef echter zijn volle belangstelling behouden, hetgeen ook uit zijn colleges bleek. Sinds 1894 werd hij telken jare gekozen tot lid van de commissie voor het afnemen der notarieele examens. In 1895 sloeg hij de vervulling van een leerstoel in het burgerlijk recht aan de universiteit te Amsterdam af.
Het streven van Land was vooral gericht op de beheersching van het geldende recht; hij gaf daarbij aan de historische verklaring den voorrang. Zoo heeft hij in zijn Inleiding gewezen op de groote beteekenis van de rechtsgeschiedenis voor een goed begrip van het recht, voor de kennis van oude rechtsinstellingen en voor wetsinterpretatie. Hij kwam daarbij ook tot een enge interpretatie van art. 1401 B.W. omtrent de onrechtmatige daad; alleen den wetgever achtte hij aangewezen om tegen de consequenties daarvan voorzieningen te treffen. Evenzoo kwam zijn standpunt naar voren bij de strijdvraag over de verhouding van den rechter tot de wet; hij kwam daarbij in botsing met de meer moderne opvatting over de taak van den rechter. In verband met een en ander trok hij de rechtsvorming binnen den kring van zijn studie; zijn rectorale rede wilde hij houden over het bekende adagium van von Savigny: ‘Das Recht wird nicht gemacht, es ist und wird mit dem Volke’. De dood, ten gevolge van een ziekte, die zich reeds in Mei 1902 had geopenbaard, verhinderde echter het uitspreken dezer oratie.
Land, die als een degelijk en scherpzinnig jurist wordt geprezen, werd het meest bekend door zijn ook thans nog veel geraadpleegd standaardwerk Verklaring van het Burgerlijk Wetboek (5 stkn. Haarlem 1889-94). Van een tweeden druk bewerkte hijzelf nog het 2e en 3e dl. (Haarlem 1901, 1902), de overige dln. werden bewerkt door W.H. de