verschenen en de tienden der abdij Grafenthal uit den hof te Einsheim heeft gepacht; 19 Sept. 1356 pacht hij eveneens van genoemde abdij de tienden van den hof van Nieuw-Kriekenbeck. Henric van Cryckenbeck en heer Johannes Bollennegen, deken te Zutphen, waren 21 Sept. 1356 getuigen van hertog Eduard van Gelder, toen deze een stuk land de Barweide aan de Niers gelegen aan het klooster Grafenthal in erfpacht gaf. Ook was hij getuige van genoemden hertog den 24 Nov. 1356, toen Heinken der Haeffgen van hem een hoeve, met broekland, gelegen tusschen de brug van Asperden en het klooster Grafenthal in erfpacht kreeg. Van 1357-60 wordt Hendrik vermeld als landscholtis van Kriekenbeck en in 1360 beloofde hertog Reinald III van Gelder hem weder ‘in sijn ambt te setten in onse land van Kriekenbeck, tot Venlo ende tot Virschen, als dat ampt van alts’ gelegen is. In 1373 was hij met Lodewijk van Rippersteiden, Otto van Buren, heer van Arcen, Jan Smeyke van Hesingen, Sander van Redinchave, ridders, en Daem van Haerve, knaep, getuige van hertog Willem I van Gelder en Gulik, toen deze beloofde aan Henrick van Hoemoet, ridder, en Arent van den Gruythuyse binnen de vier Heilige dagen van midden-winter 600 oude schilden te betalen. Den 26. Juli 1380 is hij met Henrich van Steenberge, proost te Zutphen, en Sander van Vossem medebezegelaar eener akte van Willem I, hertog van Gelder en graaf van Zutphen, en diens echtgenoote Catharina van Beieren-Holland, waarin dezen aan onderdanen, woonachtig in 't land van der Neyerssen opwaart aan beide zijden van de Maas, confirmatie geven van 't privilegie hun verleend door hertog Eduard. Uit zijn huwelijk een zoon Willem, ambtman te Erckelenz, beleend met Nieuw-Kriekenbeck te Hinsbeck 1398 en 1403. Daar deze slechts een zoon had, Jan genaamd, die priester was, werd hij in zijn bezittingen opgevolgd door zijn neef Jan, zoon van
Jan van Holthusen en Isabella van Kriekenbeck, een zuster van Willem voornoemd.
Zie: R. Scholten, Das Cistercienserinnen-Kloster Grafenthal oder Vallis Comitis zu Asperden, oorkonden no. 186, 194 en 197; Leopold Henrichs und Johann Finken, Geschichte der Herrlichkeit Leuth, 187; A. Fahne, Bocholtz I, 238-239; J.J.S. Sloet, Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen (Overkwartier), 43, 45, 56; H. Hanssen, Inventaris van het Oud-Archief der Stad, Municipaliteit en Gemeente Venlo, 14-15; A. van Slichtenhorst, XIV Boeken van de Geldersse geschiedenissen (Arnhem 1654), 132, 156.
Verzijl