[Koningh, Martinus]
KONING(H) (Martinus), of Coningh, Coninck, geb. te Oud-Alblas 26 Oct. 1662, overl. te Nieuwpoort 8 Juni 1732. Zijn ouders waren Hubertus Koning, predikant, en Aletta Paradijs. Zijn vader was van 1677 tot 1700 predikant van de Gasthuiskerk te Delft, zoodat Martinus Koning de latijnsche school te Delft kon bezoeken. Hij studeerde te Utrecht en te Leiden, en werd predikant te Gellikum en Rumt in Oct. 1689, te Nieuwpoort 15 Aug. 1691. Hij is 13 Sept. 1689 getrouwd met Magdalena Backerius, dochter van Nicolaus Backer, predikant te Groet en Camp (overl. 1678), en van Magdalena de Jong(e). Hij schreef een werk in twee deelen over 1 Cor. (Dordr. 1702 en 1704) en evenzoo over Philemon (Utr. 1702), een redevoering over den dood van Johan Willem Friso (Dordr. 1711); Heylige mengelstoffen.... (Utr. 1702); Verzameling-boek van heylige zaaken.... (Amst. 1704); Heilige en wereltlijke oudheitkundige mengelstoffen.... (Amst. 1704); Lexicon... of woordenboek van gewijde en ongewijde voor- en zinnebeelden.... (Dordr. en Amst. 1722-27), zes deelen, drie banden folio; Zions lusthof of geestelijke gezangen (Rott. 1732); Van den waaren deugden weg (1737).
Zijn portret is gegraveerd door J. Folkema naar A. Boonen.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. woordenboek v. Protest. godgel. in Ned. V, 158 v.; Kerkelijk Handboek (1903), Bijl., 154 (aan te vullen); (1907),