akademie’ te Eberswalde, waar hij 10 Augustus 1877 slaagde. Bij beschikking Van den minister van 22 Sept. 1877 ter beschikking gesteld van den G.-G., werd hij 16 Febr. 1878 benoemd tot aspirant houtvester op Java en Madoera, 15 Jan. 1879 tot houtvester 3e kl. In 1889 werd hij benoemd tot houtvester 2e kl. en 2 Mei 1896 tot 1e klasse. 9 April 1899 werd hij waarnemend inspecteur en aangewezen als chef der Inrichtingsbrigade. 22 April 1900 werd hij tot Inspecteur benoemd. Achtereenvolgens werden door hem groote diensten bewezen voor de boschcultuur op Java, vooral in Bodjo-Negoro, Madioen, Kendal en Todanan en op Madoera voor de djattibosschen op de Kangean-eilanden. Hij stond bekend als een bijzonder intelligent en bekwaam ambtenaar.
Hij huwde 15 Februari 1881 te Bodjonegoro met Henrietta Maria Hermina Schadee, geboren 10 Aug. 1858 te Gent (Betuwe), dochter van Adam Schadee en Susanna van der Goes. Uit dit huwelijk werden 4 kinderen geboren.
Van zijn hand verschenen: Economie of vandalisme? in Tijdschr. v. Nijverh. en Landb., 65 (1902) afl. 4; De verslagen over het Boschwezen in Britsch Indië in hetz. tijdschr. 60 (1899), afl. 3 en 4.
W.H. Moll