[Köhnen, Wernerus]
KÖHNE(N) (Wernerus), afkomstig uit Kopenhagen, overl. te Jaarsveld 4 Oct. 1727. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid en werd predikant te Jaarsveld 27 Oct. 1720. Hij schreef: Paulus' brief aan Titus ontledender wijze verklaert, op des Apostels oogmerk toegepast, en vergeleeken met den eersten brief aan Timotheüs (Utr. 1724); De liefde dewelke is de bant der volmaaktheit enz. over Col. 3:14 (Amst. 1726); Naspeuring van den leviathan, beschreven in 't boek van Job, en van den visch die Jona verslond (vert. uit het Latijn van Th. Haaze); Verhandeling van het Hanen gekraeij, van Petrus binnen Jeruzalem gehoort (Utr. 1724), vert. uit het Latijn van A. Reland. In De liefde enz. vindt men vooraf een verhaal uit den Lopikerwaard over den watersnood van 1725.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenboek v. Protest. godgel. in Ned. V, 88 v.; Kerkelijk Handboek (1910), Bijl., 156; R. Arrenberg, Naamregister v. Nederd. boeken tot 1787, 284; Noordbeek en Mourik, Naamrol der godgel. schrijvers.... 4e dr. (Amst. 1752), 474.
Knipscheer