1816 als student in de letteren te Leiden ingeschreven, drie jaar later nogmaals als student in de theologie. Na tot doctor juris te zijn gepromoveerd op proefschrift Ad selecta aliquot juris Romani et hodierni loca (Lugd. Batav. 1819), vestigde hij zich als advocaat te Leeuwarden. Reeds spoedig werd hij benoemd tot griffier van de Rechtbank van eersten aanleg te Sneek; daarna was hij langen tijd officier van justitie aldaar.
Hij schreef: Iets over een punt betreffende de instructie van strafzaken (Sneek 1839); Willem Frederik, prins van Oranje- Nassau, later koning der Nederlanden (Sneek 1844); Fragment uit de Friesche geschiedenis, opgenomen in Regtsgeleerde en geschiedkundige schetsen door G. Hiddema Jongsma, W.F. Keuchenius, H.A. Huguenin en J.H. de Sitter (Sneek 1844).
Hij huwde te Leeuwarden 4 Sept. 1823 Sophia Henrietta van Veirssen, welk huwelijk 28 Dec. 1827 door echtscheiding werd ontbonden. Hij hertrouwde daarna te Sneek 29 Dec. 1830 Clasina Julia ten Cate. Uit het tweede huwelijk werd, behalve een jong gestorven dochter, geboren: Jan Jacob Arnold Keuchenius (1832-76), later assistentresident van Anjer.
Zie: Brinkman's Catalogus van boeken i.v.; J.G. Frederiks en F.J. van den Branden, Biogr. woordenboek der noord- en zuidnederlandsche letterkunde, 2e dr. (1892), 419; Ned. Patriciaat XIII (1923), 193 (genealogie-Keuchenius).
Wijnman