hij van 1846 tot 1855. Op het atelier van Isabey was hij met den schilder Kuytenbrouwer, op het atelier Picot met Jozef Israels en v. Königsveld; hij had ook connectie met Theod. Chasserieau. In 1847 bezocht bij Hâvre, in 1848 was hij op het ‘Salon’ te Parijs vertegenwoordigd door een ‘port de mer’. Uit dezen tijd dateeren ook de reeks schetsen voor een album over Parijs. Een reis naar Normandië werd in 1850 ondernomen. In 1851 trok hij met E. Isabey naar Hâvre; beiden waren schilders van havens, schepen enz. Jaar in jaar uit kwam J. uit Parijs naar Holland, tot 1856 geregeld. Het is J. in Parijs niet altijd voor den wind gegaan, maar na zijn dood werden zijn schilderijen duur verkocht. De politieke onlusten, waarvan hij getuige was, hadden invloed op hem en schenen hem te hinderen (wij weten, dat hij in 1851 als schildwacht voor het Louvre stond). Uit het jaar 1852 dateeren een reeks brieven aan zijn vriend E. Smits. Van 1855 tot 1860 vertoefde hij te Rotterdam, daarna reisde hij veel in Frankrijk, trok heen en weer; van 1867 tot 1868 was hij weer in Rotterdam. In Frankrijk had hij vriendschap gesloten met een familie Fesser, die hem behulpzaam was in velerlei.
Nadat J. van 1845-60 naast de Barbizonners als Corot, Daubigny, Rousseau gewerkt had, is hij de voorganger te noemen van Monet, Pisarro, Sisley. In 1871 bezocht de schrijver Edm. de Goncourt hem. J. maakte zijn beroemde aquarellen direct naar de natuur; naar deze aquarellen maakte hij dan later zijn schilderijen. Het weergeven van het licht was wat hij met Turner gemeen had, maar J. was reëeler, ook was zijn compositie altijd goed verzorgd. Bekend is J. ook om zijn maangezichten, dikwijls met molens. Zijn schoonste werken in dit genre maakte hij na 1865. Zijn rivier- en havengezichten maakte hij in Honfleur, en Marseille vooral, andere zijn uit Parijs, uit de hoogvlakte van Dauphiné. Tijdens het beleg van Parijs in 1870 vertoefde hij te Nevers. Voor het eerst was hij in Côte-Saint-André in 1878, in Grenoble omstr. 1887, waar hij in het museum een Willem van de Velde copieerde. De laatste jaren had J. het zeer eenzaam, wat zijn zenuwgestel geen goed deed, ook trok hij zich weer de politieke toestanden aan. J. heeft ook een aantal etsen gemaakt, ong. 20 stuks (1855-66), die geheel met zijn schilderijen en aquarellen overeenstemmen; de onderwerpen zijn ook rivier- en havengezichten. Als leerling van hem kan Boudin worden genoemd.
Zie: U. Thieme und F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler XIX (1926), 137 (door G. Knuttel Wz.); A. von Wurbach, Niederländisches Künstlerlexikon I (1906), 763; G.H. Marius, De Hollandsche Schilderkunst in de 19de eeuw (den Haag 1920), 74, 98, 113, 145, 166, 169, 170-173; E. Moreau-Nélaton, Jongkind reconté par lui-même (Paris 1918); L. Delteil, Le peintre-graveur illustré (Paris 1906) I.
J.M. Blok