werk in 1879 met een prijs bekroond werd. Tegelijk met hem waren o.a. Haverman, Bastert en Voerman in Antwerpen. Als vele tijdgenooten trekt hij naar Parijs, waar hij aan de Académie des Beaux Arts en in het atelier Cabanel werkt. Met een koninklijk stipendium gaat hij vervolgens naar Rome, waar hij 6 maanden bleef. Hier heeft hij ook geboetseerd. In 1883 vestigt hij zich in den Haag, waar hij o.a. zijn atelier had in het Hofje van Nieukoop. In zijn vroegen tijd maakte hij enkele historieschilderingen, doch reeds spoedig legt hij zich op het portret toe, dat het voornaamste deel van zijn oeuvre zal uitmaken. In 1885 schildert hij het portret van H.M. de Koningin, terwijl hij later ook dat van de Koningin-Moeder geschilderd heeft. Tal van bekende personen hebben voor hem geposeerd. Bijzondere belangstelling had hij voor industrieën. In Engeland heeft hij veel aquarellen gemaakt van arbeiders bij ovens en in smelterijen. In ons land hadden Drente en Limburg de meeste aantrekkingskracht voor hem. Hij heeft geëtst, boeken geïllustreerd en vele lithografieën gemaakt van tijdgenooten. Hij was meer teekenaar dan schilder. In 1892 heeft hij met Théophile de Bock den Haagschen kunstkring opgericht, die de moderne schilders meer gelegenheid tot exposeeren wilde geven tegenover Pulchri Studio, waar de Jong vroeger herhaaldelijk meegeholpen had bij het organiseeren van feesten. In latere jaren is hij te Wassenaar gaan wonen. Hij was gehuwd met Jeltje Kappeyne van de Coppello.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon I (1906), 762; U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XIX (1926); G.H. Marius, De Holl. schilderkunst in de 19e eeuw (1920), 231; Max Rooses, Het Schildersboek (1899) III, 243; Alb. Plasschaert, Korte Geschiedenis der Holl. Schilderkunst (1923), 208.
van Guldener