den Haag en Amsterdam in 1696 te Utrecht, waar hij aanvankelijk mede door de Klopjes onderhouden werd. Te Utrecht verscheen nu in 1697 zijn Nouvelle Découverte d'un très grand pays situé dans l'Amérique entre le Nouveau-Mexique et la mer glaciale, waarvan in 1698 reeds een engelsche, in 1699 te Amsterdam een nederlandsche en te Bremen een duitsche vertaling het licht zagen. In 1698 volgden te Utrecht twee uitgaven van zijn Nouveau Voyage d'un païs plus grand que l'Europe, waarvan in hetzelfde jaar aldaar reeds een nederlandsche en te Bremen een duitsche vertaling van de pers kwam. Deze drie belangrijke werken zijn geheel of gedeeltelijk meer dan zestigmaal herdrukt.
Te Utrecht werkte de onvermoeibare Hennepin onder de fransche en waalsche vluchtelingen, waardoor hij in ernstig conflict geraakte met den Vicarius Apostolicus Petrus Codde en vooral met Jacobus Cats, provicaris en pastoor te Utrecht. Hoewel Codde hem geen jurisdictie gaf, preekte hij des Zondags toch voor de vluchtelingen. Hij schijnt echter geen biecht gehoord te hebben. Cats werkte hem geweldig tegen, zooals blijkt uit verscheidene brieven, die in de archieven der Oud-Katholieken bewaard worden. De provicaris zette de Klopjes tegen Hennepin op en trachtte ook de weduwe Renswou, bij wie de missionaris, woonde, te bewegen den monnik niet meer tot haar woning toe te laten. Zelfs werd het gerucht verspreid, dat Hennepin op 14 Januari 1698 (oude stijl) in de kerk van S. Pieter of in den Dom openlijk tot het protestantisme zou overgaan. Hennepinm oest echter niets van protestantisme of Jansenisme hebben. Dit laatste stelsel heeft hij dan ook krachtig bestreden, vooral in zijn boekje La Morale Pratique du Jansénisme, in 1698 verschenen en opgedragen aan paus Innocentius XII. Zijn de drie andere werken van Hennepin zeer bekend, van dit vierde geschrift kenden wij eenigen tijd geleden nog maar twee en thans zes exemplaren. In Nederland en België is echter nog geen exemplaar gevonden. Zijn Morale Pratique richtte hij vooral tegen Cats. Wij vernemen vele onkatholieke stellingen en practijken, in het bijzonder ook van Smits, pastoor te Hilversum. De Klopjes te Haarlem en Utrecht waren het vooral, die jansenistische geschriften onder het volk verspreidden. Hennepin voorspelde reeds, dat de Jansenisten zich niet aan Rome zouden onderwerpen.
Tegen Hennepin's boekje van [8] en 208 blz. richtte Codde een geschrift van eenige bladzijden, dat hij blijkbaar aan de pauselijke commissie te Rome zond, welke zijn zaak behandelde. Kenden wij eerst sedert 1928 een fragment van dit verweerschrift, onlangs is het volledige handschrift te Pistoia gevonden. Over de onkatholieke leer en practijken, waarvan Hennepin de Jansenisten beschuldigt, zwijgt de schrijver. Hij stelt zich tevreden met Cats te prijzen en Hennepin verdacht te maken.
In 1701 ontmoeten wij Hennepin te Rome. Of hij er wellicht ontboden was naar aanleiding van zijn geschrift tegen het Jansenisme, weten wij niet. In alle geval trachtte hij van kardinaal Fabricius Spada, beschermheer zijner Orde, de noodige middelen te verkrijgen om eindelijk weer als missionaris naar het Noorden van Amerika te vertrekken. Sedert dien weet men niets meer van hem, zoodat datum en plaats van overlijden onbekend zijn. Sommige schrijvers vermelden echter zonder eenig bewijs, dat hij in 1701 te Utrecht overleden is.
Om Hennepin te kennen, moet men zijn werken