de latijnsche school (leverancier van de boeken was Joh. Blaeu), sinds 1660 bond hij tevens voor de stadsbibliotheek en den Hortus te Amsterdam. Specimina van deze banden zijn nog in de Univ.-bibliotheek aldaar aanwezig. Oldewelt ontdekte onlangs, dat ook de thans nog op het Gem. Archief te Amsterdam bewaarde perkamenten banden om de registers van het Spin- en Werkhuis uit dien tijd, blijkens de betreffende rekening door Magnus Hendriksz. vervaardigd zijn. Belangrijk is diens testament, op 1 April 1671 voor den notaris Dirck Dankertsz. te Amsterdam verleden; zijn vrouw was toen reeds overleden. Tot zijn erfgenamen benoemde hij zijn drie kinderen Hendrik, Hendrikje en Albert Magnus, onder voorwaarde dat laatstgenoemde mocht behouden alle ‘sijn testateurs boecken, pampieren, gereetschappen, 't gestel van de winckel, sijn inende uytschulden en verder alles wat daeraen dependeert’; een en ander was aan Albert reeds op diens trouwdag 30 Sept. 1670 overgegeven. Na den dood van den testateur was Albert echter verplicht aan zijn broeder en zuster een bepaalde uitkeering te doen. Gingen een of meer kinderen met deze regeling niet accoord, dan moest de nalatenschap worden verdeeld, doch de opposant had in dat geval slechts recht op de legitieme portie. Uit dit testament blijkt wel een sterke genegenheid van Magnus voor zijn kunstzinnigen zoon Albert. Toen de erflater overleed, bleef Albert in het bezit van den inventaris, zoodat wij mogen aannemen, dat aan de bepalingen van het testament werd voldaan; het restant van den winkelvoorraad, in het sterfhuis aanwezig, verkocht Albert evenwel aan Hendrik (voor ƒ 600), die er een catalogus van liet drukken met de bedoeling op 24 Juli 1674 tot openbaren verkoop over te gaan.
Deze catalogus, waarvan een exemplaar bewaard is in den bundel Varia van het boekverkoopersgilde te Amsterdam (1616-1700), thans in de Bibl. van de Ver. ter bevordering van de belangen des boekhandels te Amsterdam (titelblad gerepr. in Oud- Holland I, 232), noemt Magnus Hendriksz. ‘in sijn leven vermaard boekbinder in Dirk van Assensteeg in de drie boecken tot Amsterdam’. Het bleek echter, dat er veel ondergeschoven goed bij was, zoodat voor de beoordeeling der werkzaamheden van Magnus Hendriksz. de catalogus waardeloos is; de uitdrukking ‘vermaard boekbinder’ wijst ook op de overdreven reclame, die voor de auctie werd gemaakt. Ten slotte gaven de autoriteiten slechts toestemming tot verkoop van de ongedrukte boeken en gereedschappen.
Men heeft na het artikel van van Someren steeds aangenomen, dat Magnus Hendriksz. degene is geweest, die hier te lande voor het eerst het vergulden van boekbanden ‘aux petits fers’ heeft ingevoerd, een kunst die te voren alleen in Frankrijk bekend was. Schrijver dezes meent echter, dat alleen Albert Magnus, de jongste zoon van Magnus Hendriksz., deze kunst heeft beoefend; men zie uitvoeriger het art. over Alb. Magnus in dit deel. In ieder geval blijkt uit de overgeleverde documenten niet anders, dan dat Magnus Hendriksz. leverancier was van perkamenten banden, al dan niet met randornamenten in gouddruk of ingedrukt stempelblok. De mogelijkheid is groot, dat - gezien zijn relaties met Blaeu - de fraaie perkamenten banden om sommige exemplaren der atlassen dezer firma, uit de werkplaats van Magnus afkomstig zijn.
Uit het huwelijk van Magnus H. werden zeven kinderen geboren, waarvan er tijdens het opmaken van zijn testament nog slechts drie in leven waren: Marritje, gedoopt 17 April 1635, Geesje,