[Hall, Anne Maurits Cornelis van]
HALL (Anne Maurits Cornelis van), geb. te Amsterdam 26 Febr. 1808, overleden te 's Gravenhage 15 Aug. 1838, zoon van Maurits Cornelis (dl. VI, kol. 688) en Christina Maria Klinkhamer. Hij was een halfbroer van Floris Adriaan (dl. VII, kol. 517) en van Jacob (dl. III, kol. 531). Hij studeerde te Amsterdam en later te Leiden, waar hij in 1830 promoveerde in de rechten op een proefschrift De codicis civilis Francici placitis quae ex legislatione intermedia desumta sunt. Reeds als student had hij met graagte kennis gemaakt met Groen van Prinsterers Over volksgeest en burgerzin en met diens Nederlandsche gedagten. Gedurende de veldtocht tegen de Belgenk wam hij mede onder invloed van den dacostiaanschen luitenant Dudok Bousquet tot bekeering. In Amsterdam teruggekeerd, werd hij opgenomen in het advocatenkantoor van zijn broeder Floris Adriaan, terwijl hij zich aansloot bij den réveil-kring van Da Costa, De Clercq en Koenen, met welk drietal hij oprichtte de Nederlandsche stemmen over godsdienst, staatgeschied- en letterkunde. Als advocaat heeft hij veel voor de Afgescheidenen gepleit; 29 Juni 1836 sloot hij zich met zijn vrouw, Suze van Schermbeek (1816-1844), dank zij den invloed van Ds. Budding op hen beiden, bij de Afgescheidenen aan. Dit leidde tot een breuk met zijn broeder, wiens kantoor hij moest verlaten. Hij vestigde zich als advocaat te 's Gravenhage, waar hij de samenkomsten der Afgescheidenen in zijn woning ontving. In Mei 1837 werd hij deswege vervolgd en tot ƒ 50 boete veroordeeld. Hij was inmiddels uit de redactie van de Nederlandsche