voor dieren zal hem waarschijnlijk tot de keus van dezen leermeester gedreven hebben. Daar hij al op zijn 19e jaar in zijn onderhoud moest voorzien, schilderde hij soms voor slagers koeienkoppen als reclame. Van 1853-57 woonde hij te Oosterbeek, waar hij veel met Roelofs en Gabriel omging, die hem er vooral toe brachten de oude school los te laten. In 1857 vestigt hij zich te Brussel, waar hij in 1862 huwt met mej. Bilders, die 3 jaar later overleed. In 1868 is hij hertrouwd met mej. van Vloten. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. Iederen zomer trekt hij naar Holland, waar hij in Wijhe, Leidschendam of op markten studies van koeien en het landschap maakt. Hij heeft ook gewerkt in Picardië, de Kempen en in de Panne, waar hij duingezichten en ezels schilderde. Hij heeft het meest naam gemaakt met zijn weidelandschappen met koeien, waarin zich soms de invloed van Troyon vertoont. Het landschap zelf is gewoonlijk als achtergrond opgevat. Vele werken zijn naar Engeland en Amerika verkocht. Zijn financieele omstandigheden waren zoo gunstig geworden, dat hij in 1869 te Brussel een huis kocht en een verzameling aanlegde van oude meubelen, porcelein en schilderijen, voornamelijk uit de school van Barbizon en de haagsche school. Hiertoe behoorden o.a. werken van Daubigny, Rousseau, Troyon, J. Maris en zijn vriend Bakker Korff. Als vertegenwoordiger van Holland, van 1888 af, op de groote internationale tentoonstellingen te München en soms ook op die te Dresden en Stuttgart, heeft hij veel voor de hollandsche kunstenaars kunnen doen. Mede doordat de prins-regent van Beieren hem zeer genegen was, had hij te München veel invloed. De vriendschap met Aug. Allebé heeft hem er toe gebracht zijn olieverfstudies aan de Rijksacademie
van Beeldende kunsten te Amsterdam te legateeren. De dood van zijn jongsten zoon in Juni 1908 had hem zoo getroffen, dat hij enkele maanden later te Königswinter, waar hij herstel had gezocht, overleed.
Zijn portret bestaat als prent door H. Meyer.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon I (1906); U. Thieme und F. Becker, Allgem. Lexikon der bildenden Künstler XV (1922); Max Rooses, Het schildersboek (1898) II, 207; G.H. Marius, De Holl. schilderkunst in de 19e eeuw (1920), 219; A. Plasschaert, Korte geschiedenis der Holl. schilderkunst (1923); A.J. Derkinderen en J. Six, Het legaat J.H.L. de Haas (1909); Onze kunst XIV (1908) 169.
van Guldener