[Grimm, Hermanus Nicolaus]
GRIMM (Hermanus Nicolaus), waarschijnlijk juister Herman Niclas Grim, geb. als zoon van een zweedsch chirurgijn te Wisby op het eiland Gothland in 1641, gest. te Stockholm 1711 aan de pest. Hij zou in 1666 met een nederlandsch oorlogsschip in Oost-Indië geweest zijn, en eveneens zou hij in 1671 een reis naar die gewesten gemaakt hebben. Daarna praktiseerde hij eenigen tijd te Neurenberg, om in 1678 wederom in Oost-Indië te zijn. In dat jaar toch werd hem ‘de visite over de chirurgye binnen en buiten de stad (Batavia), ook op de reede’ opgedragen, terwijl op den 28sten Febr. van dat jaar zijn traktement verhoogd werd. Hij repatrieerde 18 Dec. 1681 met het schip ‘'t Lant van Schouwen’; daarna oefende hij de geneeskunst in zijn vaderland uit en werd lijfarts van den koning van Zweden. Gedurende zijn dienst bij de O.I. Compagnie is hij ook werkzaam geweest op Ceylon en Negapatnam op de kust van Coromandel; tevens was hij geruimen tijd met Dr. ten Rhijne (dl. IX, kol. 861) op de Westkust van Sumatra hij de Salida-goudmijnen. Van zijn hand zijn bekend: Thesaurus medicus insulae Ceyloniae (Batav. 1677 in het Hollandsch verschenen); de latijnsche vertaling hiervan door een Bartholomeus Pielat (wellicht dezelfde als dl. V, kol. 501 ?) verscheen Amst. 1679, waarop echter Grimm's naam niet vermeld werd; Compendium medico-chymicum (Batav. 1679, Augsburg 1684); Pharmacopoea indica (Augsb. 1684). Verder verschenen van hem verschillende bijdragen in de Ephemerides Collegii Naturae Curiosorum en in de Acta medico-philosophica van Kopenhagen.
Zie: art. van Pagel in Hirsch, Lexikon der hervorragenden Aertze i.v.; v. Römer, Histor. Schetsen (Batav. 1921); D. Schoute, De Geneesk. i.d. Dienst d. Oost-Ind. Compagnie i.O.I. (Amsterd. 1929).
v. Römer