[Grebber, Frans Pietersz. de]
GREBBER (Frans Pietersz. de), schilder, werd geb. 1573 te Haarlem en werd begraven aldaar 6 Mrt. 1649. In 1601 bezit hij een huis in de Zijlstraat te Haarlem. Hij beschilderde in 1606 de zilveren kisten van het Oudemannenhuis aldaar. In 1610 gaf men hem de opdracht om de stokken voor de armencollectie te beschilderen. In 1611 ontving hij van het geneesheerengilde 10 stuivers voor het maken van de gouden letters op doodsdoeken. In opdracht van Haarlem's raad schilderde hij in 1618 en 19 de portretten van de drie uitgetreden leden van de schutterij weer in het schilderij. Hij was in het bestuur van het St. Lucasgilde in 1627; in 1628 was hij lid van het gilde der zeevaarders, dat handel dreef met het deensche eiland Schoonen. In 1636 werd hij vrijgesteld van burgerdienst vanwege zijn vele diensten in het teekenen voor de gemeente. Meerdere malen heeft hij het geld voor het gildelidmaatschap van zijn leerlingen moeten betalen. Het is niet zeker of hij zich beziggehouden heeft met borduurwerk, zooals van Mander beweert. Hij was zeer bevriend met Rubens en was diens agent in een uitwisselingszaak van antieken tegen Rubens' schilderijen tusschen Rubens en den gezant Dudley Carleton te 's Gravenhage. De G. had drie zonen: Pieter, die volgt, Maurits en Albert, die ook schilders waren; bovendien had hij een dochter Marie. De G. maakte naar het ontwerp van H. Goltzius, tot wien hij in vriendschappelijke verhoudingstond, het wapen voor de Rederijkerskamer te Haarlem. Met Goltzius en Theod. Matham stond de G. op de schuldenaarslijst van den herbergier van de herberg ‘de Koning van Frankrijk’. In 1646 heeft hij nog voor Fredeɹik Hendrik twee achthoekige schilderijen met kinderen geschilderd, waarvoor hij
733 gulden ontving. Hij heeft vooral portretten en geschiedkundige onderwerpen gemaakt, ook schuttersstukken 1600, 1610, 1617. Zijn portretten hebben een sterk bruinroode kleur; de handen en gezichten zijn sprekend van uitdrukking; zijn schuttersstukken zijn voorloopers van die van Fr. Hals. Hij had veel succes in Haarlem en het ging hem goed. De G. was, naar beweerd wordt, de leerling van Jacques Savery in het landschapschilderen. Pieter Saenredam trad bij hem in de leer 10 Mei 1612, verder had hij als leerlingen Pieter Faes genaamd Lely, van Campen, van Hemert, Frans Tento. Zijn vrouw stierf 13 Oct. 1643.
Zie: U. Thieme u. F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler XIV (1921), 558 (door H. Wichmann); A. von Wurzbach, Niederländisches Künstlerlexikon I (1906), 613.
J.M. Blok