J.H. Hottinger, J. Ludolf e.a. G.'s omvangrijke belezenheid in de arabische schrijvers en zijn veelzijdige belangstelling blijkt echter pas ten volle uit den schat van zijn nagelaten aanteekeningen, thans over verschillende bibliotheken van Europa verspreid, die betrekking hebben zoowel op het gebied der mathesis, geneeskunde, botanie en geografie, als op dat der letterkunde, historie en theologie. Bovendien bestudeerde hij behalve Arabisch ook Perzisch, (een perz.-lat. woordenboek van zijn hand verscheen in 1669 te Oxford in het Lexicon Heptaglotton van Edm. Castellus), Turksch, Armeensch en Chineesch. De beginselen van de laatstgenoemde taal leerde hij van den Jezuïetenpater Martinus Martinius, achter wiens Novus Atlas Sinensis, in 1654 bij Blaeu gedrukt, G. een korte verhandeling schreef, De Regno Catayo Additamentum, waarin hij de tijdsindeeling der Chineezen verklaarde en de identiteit aantoonde van het uit de middeleeuwsche en perzische auteurs bekende Catay met het land Sina. Hij bezat een voor die dagen belangrijke bibliotheek van chineesche boeken en handschriften, waarvan enkele hem door pater Martinius waren geschonken.
Meermalen werd G. wegens zijn kennis van oostersche talen en toestanden door Staten-Generaal en bestuurderen van groote handelslichamen geraadpleegd bij hun onderhandelingen met oostersche mogendheden. Als krachtig voorstander van de propaganda der protestantsche leer in het Oosten heeft G. bovendien zijn steun verleend aan de vertaling o.a. van het N. Testament in het Nieuw-Grieksch, van Calvijn's Institutiones, den catechismus, de geloofsbelijdenis en liturgische formulieren der Hervormden in het Arabisch, en van den geheelen Bijbel in het Turksch. Van al deze vertalingen zijn ten slotte slechts die in het Nieuw-Grieksch gedrukt.
Omstreeks 1630 was G. gehuwd met Rensburg van der Goes, dochter van Matthias van der Goes, commies-generaal der artillerie te Dordt, en Aleyt van Beveren (Jacobsd.). Uit dit huwelijk waren 1 dochter en 2 zoons, Dirk, overl. 1679 als burgemeester van Leiden, en Matthias, overl. 1720 als raadsheer bij het Hof van Holland. Na Golius' dood, ter herinnering waaraan een penning is geslagen, werd zijn uitgebreide bibliotheek in twee gedeelten verkocht, nl. in 1668 de boeken, in 1696 de handschriften. De meeste daarvan kocht Narcissus Marsh, aartsbisschop van Armagh, die ze later heeft vermaakt aan de Bodleyaansche bibliotheek te Oxford, terwijl slechts enkele in het bezit kwamen van nederlandsche oriëntalisten. De leidsche academie, die wegens geldgebrek geen bod had kunnen doen, werd destijds evenwel verrijkt met het kostbare legaat haar door een van G.'s leerlingen, den in 1665 overl. neder. resident te Constantinopel, Levinus Warner, vermaakt.
Zijn geschilderd portret door H. v.d. Mij is in de universiteit te Leiden; een prent door L.J. Springer.
Zie: J.F. Gronovius, Laudatio funebris recitata in exsequiis Cl. V.J. Golii (Lugd. Bat. 1668); M.Th. Houtsma, Uit de Oostersche correspondentie van Th. Erpenius, J. Golius en Lev. Warner in Verhand. Kon. Acad. v. Wetensch. Afd. Letterk. XVII (1887); P.C. Mohlhuyzen, Bronnen Gesch. Leidsche Univ. II, III, reg.; W.M.C. Juynboll, Zeventiende-eeuwsche beoefenaars van het Arabisch in Nederland (Utr. 1931); W. de Sitter, Short history of the observatory of the university at Leiden 1633-1933 (Haarlem 1933); J.J.L. Duyvendak, Early chinese studies in Holland in T'oung Pao XXXII (Leiden 1936).
Juynboll