als ‘Meister Niclaus von Leiden der Bildehower’, nadat hij den 14en Juni van dat jaar een contract met de stedelijke regeering had gesloten voor ‘ein stein werk mit ir Statt Wapen und mit ander Zierunge gemaht’, het portaal der stedelijke kanselarij, blijkens een enkele jaren geleden uit het gemeente-archief te Straatsburg verdwenen oorkonde, waaraan des meesters zegel (3 horens op de schildjes van het kunstenaarswapen, geplaatst 2 en 1) met het omschrift N... Gerhaert hing. Tot 1467 werkte hij te Straatsburg en vervaardigde er, behalve het portaal der kanselarij (waarvan slechts 2 borstbeelden bewaard bleven), een votiefreliëf van Domheer Coenraad von Busang, in de kathedraal (1464) en het bekende meer dan levensgroote steenen kruisbeeld op het Oud kerkhof te Baden-Baden (gesigneerd: 1467 niclaus-von-leyen). Intusschen sneed hij in 1465 of 1466, geholpen door den schrijnwerker Simon Haider, een altaar en de koorgestoelten voor den Dom te Constanz, rijker dan men ze tot dusver in Zuid-Duitschland kende en het onmiddellijk voorbeeld der kort daarop begonnen koorbanken te Ulm van Jörg Syrlin.
In 1467 vertrekt hij naar het hof van keizer Frederik III te Weenen, die hem eenige grafzerken had besteld, en vervaardigt dan de dekplaat van het eerst in 1513 voltooide monumentale praalgraf van dezen vorst, met diens levensgroot beeld in hoog reliëf, overhuifd door een baldakijn, in den Stefansdom; hij werkte toen te Passau en later te Wiener-Neustadt, waar hij overleed. N.G.v.L. is te beschouwen als de baanbreker van den laatgothischen stijl in de duitsche beeldhouwkunst, bemiddelaar tusschen de groote nederlandschbourgondische school (Sluter) en de zuid-duitsche en oostenrijksche, waaraan hij krachtige nieuwe impulsen gaf door zijn frisch en gezond naturalisme. De onmiddellijkheid, tot op zekere hoogte een voudigheid, van zijn wezen, doet steeds weer denken aan Jan van Eyck, wiens werken, evenals die van den haarlemmer Claus Sluter, voor hem zeker van beslissende beteekenis zijn geweest. ‘Er war ein Künstler von hohen Gaben und sehr bestimmten Wollen; wo er erschien, gingen starke Anregungen von ihm aus’ (Dehio).
Hans Schuttermayer spreekt in zijn ‘Fialenbüchlein’ van zijn leermeester ‘Nicolas von Straspurck’, waaruit men wilde afleiden, dat onze meester ook als architect werkzaam was.
In 1487 wordt melding gemaakt van ‘Peter Gerhart, meister Niclaus des Bildhouwer seligen sun’; zijn dochter Apollonia wordt in hetzelfde jaar genoemd als echtgenoote van den goudsmid Georg Schongauer.
Zie: A.R. Maier, Niclaus Gerhaert v.L., ein Nederl. Plastiker des 15. Jahrh. (Straatsburg 1910) Studiën zur Deutschen Kunstgeschichte, Heft 131: Otto Wertheimer, N.G. (Berlijn 1929); Otto Schmitt in Thieme Becker, Allgem. Künstlerlex. XXV (1931), 453-455, alwaar uitvoerige literatuur, en voorts nog: G. Dehio, Geschichte der Deutschen Kunst III (1921), 215 vv.; W. Weckbecker, Der Stefansdom in Wien (1926), 68 en 75.
Vermeulen