[Gelre, Hendrik van]
GELRE (Hendrik van), bisschop van Luik, 1247-74. Zoon van graaf Gerard III van Gelre en bestemd voor den geestelijken stand, maakte hij ten gevolge van den strijd van paus Innocentius IV en keizer Frederik II spoedig promotie. In 1245 verwierf hij op bevel van den Paus door tusschenkomst van den aartsbisschop van Keulen, Koenraad van Hochstaden, de domproostdij van Utrecht. Als Welf werd hij daarop in Oct. 1247 tot bisschop van Luik benoemd. Hij hielp dan ook roomsch-koning Willem II in de rijkspolitiek en begunstigde ook diens vrienden onder de nederlandsche vorsten, de Avennes tegenover de Dampierres. In 1252 kwam hij in strijd met de burgerij zijner steden, een conflict, dat de gilden en kleine burgers tegen de aristocratie in het harnas joeg. De bisschop ontving hulp van hertog Hendrik III van Brabant, zoodat hij zijn tegenstanders in 1255 tot den vrede van Bierset kon noodzaken. Toen de hertog echter St. Trond als belooning eischte, ontstond er een oorlog tusschen Brabant en Luik en later opnieuw over het bezit van Mechelen. Eerst in 1268 kwam onder bemiddeling van de gravin van Vlaanderen de vrede tot stand. Maar de steden maakten nogmaals opstand, die leidde tot het afzetten van den bisschop. Deze gaf zich nl. over aan allerlei buitensporigheden, maakte zich schuldig aan simonie, schond de privileges van sommige kerken en liet zich zelfs bij de rechtspraak omkoopen. Na eerst door paus Gregorius X, vroeger aartsdiaken van Luik, gewaarschuwd te zijn, werd hij op het Concilie van Lyon van zijn bisschoppelijk ambt beroofd (9 Juli 1274). Hij vestigde zich op het kasteel Nieuwstad bij Roermond in het Geldersche, organiseerde vandaar strooptochten in het Luiksche, voorgevende, dat het beloofde