[Engelen, Johannes van]
ENGELEN (Johannes van), geb. te Bunnik, overl. Apr. 1810 te Maarsen, priester, in Dec. 1777 geadmitteerd door burgemeesteren van Utrecht als pastoor der r.-k. statie in de Jeruzalemsteeg aldaar, maar reeds in 1779 op eigen verzoek verplaatst naar de statie Mijdrecht en Wilnis, 11 Juli 1795 door den vice-superior Brancadoro uit Munster benoemd tot coadjutor van den aartspriester van het kerkdistrict Utrecht, Henricus Berendtzen, dien hij in 1797 opvolgde als aartspriester en als pastoor van Maarsen. Volgens zijn voorganger en beschermer Berendtzen muntte J.v. Engelen uit door priesterlijke deugden en meer dan gewone ontwikkeling in gewijde en profane wetenschappen, maar werd hij, vooral in zijn jongere jaren, door overgroote bedeesdheid gehinderd in het verkeer met collega's en geloovigen. De eerste jaren van zijn aartspriesterschap zijn belangrijk door de in samenwerking met andere kerkvoogden, vooral den bosschen vicaris van Alphen en den hollandschen aartspriester ten Hulscher, ondernomen actie tot redding der leuvensche priestercolleges en hun fondsen en door de onderhandelingen over de oprichting van een seminarie voor de hollandsche zending, die hebben geleid tot de stichting van twee seminaries: Warmond (12 April 1799) voor het aartspriesterschap Holland, Zeeland en W.-Friesland (in zielental gelijk aan alle andere te zamen); 's Heerenberg (10 Oct. 1799) voor de overige districten. Tot zijn laatste werkzaamheden behoort de samenstelling van een ‘Staat van het r.-k. kerkdistrict van Utrecht 1807-08’ ter voldoening aan de opdracht, hem (als alle andere aartspriesters) uit naam van Lodewijk Napoleon verstrekt door het ministerie van binnenl. zaken (Sept. 1807). Sinds 5 Mei 1809 had J. van E. wegens zwakke gezondheid G. van Nooy tot coadjutor.
Zie: Arch. aartsb. Utr. V, 204, 210; VIII, 102; XXIV, 185; XXXVI, 232; XXXIX, 10, 200 vv.; XLIV, 306 vv.; XLVII, 1 vv.; J.C. v.d. Loos, Gesch. v.h. sem. Warmond (Haarlem, 1932, 40 vv. en passim).
Rogier