der Nederlanden, waar hij 34 jaar zou blijven, ligt niet op militair, maar op politiek gebled, en wel met name voor de dynastie. De vraag laat zich stellen, of zonder hem na den dood van Willem IV - 22 Oct. 1751 - niet een derdestadhouderloos tijdperk zou zijn ingesteld. Terwijl dit echter hypothese blijft, is het aan den anderen kant vrij zeker, dat zijn tijdelijk groote invloed lang niet in elk opzicht gunstig voor de Republiek geweest is. Toen Maria Theresia hem nl. liet gaan, deed zij dit in de overtuiging, dat hij vooral als haar afgezant de weifelende Republiek voor haar alliantie met de Zeemogendheden zou behouden. B. bleef dan ook trouw aan de politiek, die een voortzetting was van de anti-fransche staatkunde van Willem III. Zijn invloed en daarmee die van zijn politiek nam toe, toen hij in Febr. 1752 onder het regentschap van prinses Anna tot representant van den minderjarigen stadhouder Willem V als kapitein-generaal van de Unie benoemd werd voor het geval prinses Anna zou komen te overlijden. Voor het echter zoover was, had de z.g. ‘renversement des alliances’ - 1 Mei 1756 - plaats, d.w.z. Maria-Theresia antwoordde op de sedert 1745 waarneembare toenadering tusschen Engeland en Pruisen met een frontverandering, waarbij zij zich met den franschen erfvijand verbond. Men krijgt den indruk, dat B. hierdoor zijn stuur is kwijtgeraakt. Hij kon de pro-fransche zwenking niet meemaken, zag als protestant in het fransch-oostenrijksche bondgenootschap een soort katholieke ligue tegen het protestantsche Engeland en Pruisen, kon eenerzijds Oostenrijk toch niet loslaten en kwam anderzijds onder verdenking pro-engelsch te zijn. Het is echter aannemelijk, dat hij in den nu volgenden zevenjarigen oorlog voorstander was van de ook officieel aanvaarde neutraliteitspolitiek. 12 Jan. 1759 overleed de gouvernante, werd B. besturend voogd over den elfjarigen erfstadhouder en kapitein-generaal tot aan diens meerderjarigheid. Toen 8 Mrt.
1766 Willem V meerderjarig verklaard werd, kreeg B. een aantal belooningen voor zijn goede zorgen tot een totaal bedrag van f 611.000. De pro-fransche patriottenpartij, die zich in dezen tijd begon te vormen, was van die goede zorgen echter allerminst overtuigd, en evenmin was dat Bentinckvan Rhoon, die tot zijn dood toe - 13 Oct. 1774 - een onverzoenlijk tegenstander van den ‘dikken hertog’, zooals men B. noemde, gebleven is. Langzamerhand verminderde B.'s invloed, tegelijk met dien van den Prins. De onbeduidende van Bleiswijk, die in 1772 Steyn als raadpensionaris was opgevolgd, neigde meer en meer naar de gematigde regentenpartij over, terwijl B. zijn anti-fransche staatkunde al moeilijker kon volhouden in een tijd, toen de oorlog met Engeland steeds nader kwam. In 1781, toen die in 1780 uitgebroken vierde engelsche oorlog een steeds ongunstiger wending nam, begon er een storm tegen den hertog op te steken, waaronder hij bezwijken zou.
De amsterdamsche burgemeesters Rendorp en Temminck dringen reeds op zijn verwijdering aan. Het regent pamfletten tegen B., waarin hij beschuldigd wordt van verwaarloozing van leger en vloot uit engelsch-gezindheid en bovendien van het feit, dat hij den Prins opzettelijk bedorven zou hebben om zijn invloed te behouden. B., die als vrijmetselaar altijd tegen de onderdrukking der drukpersvrijheid geweest was, ondervond nu zelf de onaangename gevolgen van zijn vrijzinnigheid. 18 Mei 1782 zocht hij beschutting tegen den opstekenden storm door zich als gouverneur van 's Hertogenbosch daarheen terug te trekken.