(zie aldaar), bleef, gelijk dezen en genen, ook Joris trouw aan de zaak der Hoeken, zooals ook hun oom Reyer v. Broeckhuysen, echtgenoot v. Walravina (Walravinne), zuster van Reinout (2) en Gijsbrecht (zie beide art.), een hunner aanzienlijkste hoofden was.
Deze en andere voorname heeren besloten te Utrecht om samenwerking te zoeken met Philips v. Kleef te Sluis, waar, na de aankomst van jonker Frans (zie art.) vele hollandsche en vlaamsche ballingen samenstroomden.
In laatstbedoeld art. werd de inval in Holland behandeld, waar de hoeksche vloot 20 Nov. 1488 op de Maas aankwam voor Delfshaven. Na de landing van het gros der troepen van Frans had diens geslaagde aanslag op Rotterdam plaats, waarbij intusschen niet de naam van Joris genoemd wordt, maar wel die van bovengenoemden bastaard Anthony.
Niet lang daarna (2 Febr.) verscheen ook Joris te Rotterdam, waarheen hij uit Montfoort vertrokken was, evenals Hendrik mede aldaar aangetroffen door zijn broeder en Joris' neef Walraven, op weg naar Utrecht om hulp voor de Hoekschen te Rotterdam, bedreigd door de komst van den Roomsch-Koning. Joris kreeg daarop het commando over 400 knechten.
Weldra deed zijn volk een niet zeer gelukkigen strooptocht, de Maas af naar Delfshaven, vanwaar zij met verlies terugkeerden. Om de bewerkers daarvan, de Schiedammers, te treffen, trokken heer Joris en een zekere kapitein Lepeltack er op uit, ook in het Overmaasche, plunderden Roon en Poortugaal, het landvolk allerlei overlast aandoende. De hierop uitgetrokken Schiedammers leverden hun een scherp gevecht en wat van de plunderaars nog trachtte te ontkomen, werd grootendeels door de verbolgen boeren gegrepen.
Joris v.B. en zijn medebevelhebber, die beiden in de modder van een kreek waren blijven steken, werden met 50 man gevangen genomen en op de schepen der Schiedammers gebracht. En terwijl hij in hun stad gevangen zat, trokken zijn broeders Anthony en Walraven, gelijk, met een andere afdeeling, de drost van Hagestein en zijn broeder Hendrik e.a. er op uit voor een groote onderneming tegen Schiedam, maar die liep op niets uit; wel scheen een oogenblik met de bevrijding van Joris het doel in hoofdzaak bereikt, doch al heel spoedig daarop geraakte hij opnieuw gevangen, waarop hij met Lepeltack naar Delft overgebracht zou worden. Om zulks te voorkomen deden zijn broeders Anthony en Walraven wederom een uitval, doch al sloegen zij na een hevig gevecht de Delftenaars terug, in den eigenlijken opzet zijn zij niet meer kunnen slagen. Intusschen werd Rotterdam steeds meer door de krijgsmacht van den hollandschen stadhouder, Jan v. Egmond, bedreigd, waarbij onderwijl Walraven en Anthony nog kans zagen Overschie te verrassen en het ook te behouden tegen een delftschen aanval.
Beide genoemde bastaarden, van wie Anthony nog in 1507 optreedt, als voogd en testamenteur, aangesteld in een notarieel contract van Walravens vrouw Margarete v. Borselen (Versl. Oude Rijksarch. 1909, 121, vlg. ook art. Walraven (4), evenals Walraven (3), de drost van Hagesteyn, behoorden tot diegenen, die, toen Rotterdam ten slotte overgegeven moest worden, jonker Frans (zie aldaar) op zijn aftocht naar Sluis begeleidden, waarbij zich weldra anderen voegden, o.a. Hendrik v.B., uit Utrecht.
Heer Joris, krijgsgevangen binnen Delft, was dit niet meer vergund. Integendeel, hem, evenals Lepeltack, wachtte het zwaard van den scherp-