| |
[Brederode, Hendrik van (2)]
BREDERODE (Hendrik van) (2), oudste zoon van Reinoud (3), zie art., en Philippa, dochter van Robert graaf van der Marck. Hendrik, geb. te Brussel in 1531, erfde den geslachtstrots van zijn vader, die dezen zóóver gedreven had, dat hij zich zelfs den titel van graaf van Holland aanmatigde, wat hem in 1531 een vonnis van Karel V wegens
| |
| |
majesteitsschennis en hoogverraad op den hals haalde. Reeds vóór den dood van Reinoud, 28 Sept. 1556, is deze tegenstelling verzoend, want enkele jaren na het proces is Hendrik weer in genade aangenomen, zoodat hij zelfs page aan Karels hof werd. In 1559, onzeker wanneer precies, maar stellig na Filips' vertrek naar Spanje, wordt H. tot bevelhebber van een der 14 benden van ordonnantie benoemd. In 1561 trad hij tot de Ligue der grooten toe, waarschijnlijk toen reeds gedreven door afkeer van den kardinaal. En in 1564 vergezelde hij Egmont op diens reis naar Spanje tot aan Kamerijk, waar hij met zijn bloed de belofte onderteekend moet hebben, dat hij wraak zou nemen op den kardinaal, wanneer Egmont op reis iets zou overkomen (van Hall, H.v.B., 127). Zoo groot was blijkbaar toen nog zijn haat tegen Granvelle ofschoon deze reeds vertrokken en B.'s zuster gehuwd was met een broer van hem, een haat, die zich weldra over de heele geestelijkheid zou uitstrekken en een van de meest krachtige, misschien wel dè drijfveer zou worden in zijn korte politieke loopbaan. Weliswaar behoorde hij niet tot de aanstichters van het z.g. ‘Compromis’, want bij de geheime besprekingen te Spa in Juli 1565 is hij niet tegenwoordig geweest, doch weI tot de eerste onderteekenaren ervan, want hij bevond zich onder de twintig edelen, die, saamgekomen ten huize van den graaf van Kuilenburg en enkele dagen later ten huize van de Hames te Brussel, aldaar genoemd verbond definitief tot stand brachten (Nov.). En waar noch Oranje, noch Egmont bereid waren, de leiding er van op zich te nemen, viel deze eer aan B. te beurt, ofschoon zijn onbesuisdheid, zijn niet smettelooze levenswandel - hij was in het drinken zelfs de meesten edellieden van zijn tijd de baas - en vooral zijn
gebrek aan politiek talent hem daarvoor eigenlijk niet aanwezen. Als zoodanig was hij het ook, die 3 Apr. 1566 met 200 paarden zijn intocht in Brussel hield en 5 Apr. het beroemde eerste smeekschrift aan Margaretha heeft aangeboden. Het is vooral deze daad, die B. populair gemaakt heeft, zóózeer zelfs, dat het volk nog langen tijd niet aan zijn dood heeft willen gelooven. Van Brussel begaf hij zich naar Antwerpen, waar hij, afgestapt in de Roode Leeuw, een ovatie van 4000 burgers dier stad in ontvangst had te nemen. De bedoeling van deze reis was, om de plannen van de landvoogdes tegen te werken, die in Antwerpen garnizoen wilde leggen. Den 13den Juli 1566 reed hij Oranje te gemoet, door Margaretha aangewezen om de orde in de stad te herstellen; 14 Juli was hij op de vergadering in St. Truien. De in Augustus 1566 uitgebroken Beeldenstorm vond ook in hem een tegenstander, doch hij keurde blijkbaar meer de middelen af dan het doel. Hij heeft de abdij van Egmond voor plundering bewaard, maar hij liet zijn bastaardbroeder, Lancelot, op zijn Huis ter Kleef bij Haarlem den hervormden godsdienst invoeren en zelf liet hij, overtuigd anti-papist, op 27 Sept. 66 de beelden uit de kerk en het kasteel van zijn stad Vianen verwijderen en hij stond een drukker in Vianen toe, vlugschriften tegen de landvoogdes te publiceeren. Op een rekest aan den koning, waarbij godsdienstvrijheid werd gevraagd, tegen een bijdrage van 3 millioen, teekende hij in voor 10.000 kronen.
Het verwondert dan ook niet hem bij de onderhandelingen met Margaretha na den Beeldenstorm als een der hoofdpersonen aan te treffen, die, tijdelijk, inderdaad verlichting van de desbetreffende plakkaten wisten te bereiken; evenmin echter hem, bij het veld winnen der reactie in den herfst van 1566 te vinden onder het getal der vier groo- | |
| |
ten, die weigeren den gevraagden nieuwen eed van trouw aan de regeering af te leggen (de drie anderen zijn Oranje, Hoorne en Hooghstraeten). Mogelijk heeft ook zijn feodaal zelfbesef met deze weigerachtige houding, die hem Febr. of Mrt. 1567 het bevelhebberschap over de bende van ordonnantie kostte, te maken. Of hij zijn pretendentschap op het graafschap Holland volkomen ernstig genomen heeft, is niet uit te maken, zeker is dat er in dezen tijd een munt van B. geslagen is, vermoedelijk te Vianen en dus op zijn gezag, waarop hetzelfde hollandsche gravenwapen zonder bastaardteeken voorkomt, dat ook zijn vader al had trachten te voeren, zoomede dat er destijds in het buitenland gedrukte prenten van den volksheld in omloop zijn gebracht, waarop de woorden Co. Ho. (Comes Hollandiae) voorkomen (Bakhuizen v.d. Brink, Cartons II, 125-129). Later heeft ook B., evenals Hoorne en Hooghstraeten, toch bij akte zijn onderwerping aangeboden. Het is ook in dezen tijd, dat hij, door heel Holland, waarheen hij in Oct. 1566 vertrokken was, te zamen met zijn vrouw, Amelia gravin van Nieuwenaar, en twee zusters van Oranje, opnieuw leden trachtte te werven voor het ontbonden Compromis, zoo o.a. te Hoorn, waar hij de regenten in zijn herberg onthalend, den beschonken burgemeester half met, half tegen diens wil, het verbondsteeken omhing.
Eerder dan Oranje ging hij, zij het stellig niet zonder diens medeweten, tot geweld over. Zijn kasteel te Vianen, waar hij voortdurend de andere partijhoofden en met name graaf Lodewijk van Nassau, Hartman Galama en Sjoerd Beima raadpleegde, liet hij versterken en hij nam er 3000 man krijgsvolk in op. Van Antwerpen uit beraamde hij een aanslag op Walcheren en plannen tot verovering van zeesteden, maar alles mislukte, behalve een door Anthonie van Bombergen met B.'s hulp ondernomen aanval op 's Hertogenbosch, waar eerstgenoemde zich althans tot 5 Apr. 67 wist te handhaven. Ten slotte wilde hij van Vianen uit Utrecht verrassen, maar Megen was hem dit keer vóór. Een laatste poging om in Holland vasten voet te krijgen, waagde B. nog door naar Amsterdam te trekken, waar een betrekkelijk sterke gereformeerde minderheid was, die bovendien in onrust verkeerde op het gerucht, dat de overheid Megen met niet minder dan 2200 man zou binnenlaten. Beide partijen hadden er reeds gewapend tegenover elkaar gestaan. 27 Febr. 67 vertrok B. uit Vianen na een plechtig afscheid en wederzijdsche trouwbeloften van zijn burgers op het kasteel dier stad, Batestein. Met behulp der Gereformeerden, die Klement Folkertszn. Coornhert, den broeder van Dirk Vz. Coornhert, hem te gemoet gezonden hadden, gelukte het hem 28 Febr. in de stad te komen. De Overheid verzocht den Prins om raad, wat met B. te doen. De Prins echter, die, als stadhouder van Holland, niet openlijk vóór B. kon optreden, maar het nog minder tegen hem wilde doen, ried ten slotte aan, de beslissing aan de Hertogin over te laten. Deze drong er op aan, dat men B. zou verzoeken de stad te verlaten om, als hij weigerde, den graaf van Megen met zijn krijgsvolk te hulp te roepen, een advies dat overgebracht werd door den geheimschrijver Jacob de la
Torre (11 Maart). Brederode weigerde, beleefd maar beslist, en zoodra het gerucht van zijn aankomst in Holland's eerste stad zich verbreid had, voegden zich zelfs tal van edelen uit alle deelen des lands bij hem, voor zoover zij er in slaagden als kooplieden, schippers of boeren vermomd, de waakzaamheid der poortwachters te verschalken. De gemeente, voor B.'s veiligheid beducht, bewaakte des nachts zijn herberg met omtrent 100 man, ja men ging zelfs
| |
| |
zóó ver, de la Torre van zijn papieren te berooven en feitelijk gevangen te houden, totdat de stadsregeering hem met list de stad uit geloodst heeft. Ondanks dit alles en ofschoon zijn partij zelfs wist door te zetten, dat hij den naam van Over-kapitein over het krijgsvolk ter stede mocht voeren, is het B. toch niet gelukt, iets van belang in Amsterdam te ondernemen, vermoedelijk omdat zijn karakter ten slotte niet zoo doortastend was als de gekruide taal van zijn brieven zou doen gelooven. Men moet echter toegeven, dat de algemeene omstandigheden B.'s plannen, welke die dan ook geweest mogen zijn, niet in de hand werkten. Op het bericht van Alva's komst, verliet Oranje 11 April Antwerpen om via Breda naar zijn nassausche goederen te vertrekken en ried B. vóór zijn vertrek op zijn veiligheid bedacht te zijn. Egmont, die de zijde van den opstand al eerder verlaten had, deed pogingen tot een verzoening tusschen de landvoogdes en B. (P. Scheltema, H.v.B. te Amsterdam, 85 vv.), die zij echter verwierp. B. besloot toen ook te vertrekken, niet dan nadat hij zich door de stadsregeering een akte had laten uitreiken, dat hij zich, ‘hier ter stede stil en bedaard gedragen had’ (22 Apr. 1567), en, zij het tevergeefs verzocht te hebben, zijn krijgsvolk mee te nemen (25 Apr.). Na van eenige burgers, Adriaan Pauw en Herman Roodenburg, maar voor rekening van de stad, geld te hebben opgenomen tot een bedrag van ƒ 8000, waarvoor hij zijn landerijen in de Berger- en Klei-meren verpandde, stond niets zijn vertrek meer in den weg. Dienzelfden dag, Zondag 27 Apr., gaf B. een afscheidsmaal aan zijn vrienden; 's nachts omtrent 11 uur ging hij scheep met zijn echtgenoote. Het schijnt, dat hij, buiten de stad, nog den uitslag van de poging tot overrompeling heeft
afgewacht, die hij dan zelf beraamd moet hebben. Toen ook deze laatste poging mislukt was, zette hij koers naar Embden, vanwaar hij zich begaf naar het kasteel Harenburgh van graaf Joost van Schouwenburg. Hij moet hier nog een poging tot vernieuwing van het Verbond der Edelen gedaan hebben, althans een dergelijk stuk is door hem en 7 andere adellijke ballingen geteekend. Het bleek niet meer dan een gebaar, zooals ook het stuk door hem in zijn jeugd ter bescherming van Egmont geteekend, niet meer dan een gebaar heeft kunnen zijn. Dat de opstand reeds op andere sociale krachten steunde dan de adel heeft B., anders dan Oranje, niet meer kunnen leeren. Zijn rol was uitgespeeld. Begin 1568 door Alva voor den Raad van Beroerte gedaagd, werd hij 28 Mei bij verstek tot verbanning veroordeeld en van al zijn goed verbeurd verklaard. Hij heeft dat vonnis zelf echter niet meer vernomen. 15 Febr. 1568 reeds stierf hij op het genoemde slot zonder nakomelingen na te laten, waarschijnlijk, althans mede ten gevolge van drankmisbruik. Te Gemmen in het Kleefsche werd hij begraven.
Zijn portret geschilderd door W. Key (?) in de verzameling van baron van Heekeren op huize Beverweert bij Doorn, door W. Key (?) in het museum te Brunswijk, door een onbekend schilder in Hampton Court, eveneens door een onbekende in het bezit van den prins van Solms-Braunfels op het slot Braunfels bij Wetzlar, door P.P. Rubens (?) in de verkooping der collectie Brentano te Amsterdam 1822, door een onbekende in de verkooping der collectie W. van Haren, Maart 1769 (gekocht door O.Z. van Haren en in 1776 verbrand); een teekening in het Recueil d'Arras; prenten door J. Houbraken, J.F.C. Reckleben en door een onbekende.
Zie: M.C. van Hall, II. Graaf v. Brederode, mede-grondlegger der Nederlandsche vrijheid
| |
| |
(Amst. 1844); G. Groen v. Prinsterer' Antwoord aan Mr. M.C. van Hall (Leiden 1844); R.C. Bakhuizen v.d. Brink, H. van Brederode en Willem v. Oranje in 1566 en 1567 in Cartons II, 1-136; P. Scheltema, H.v.Br. te Amsterdam in 1567 (Amst. 1846); M.C. v. H (all), Lofreden op H.v.Br. in Nieuw Algemeen Magazijn van Wetenschap, Konst en Smaak (Amst.) II, 3, 273 (in één band met II, 1, 1794); Levensbeschrijving van eenige voornaame meest Nederlandsche mannen en vrouwen (Amst. 1783) X, 58. Verder voor bijzonderheden: Letterbode (1837) II, 50 en 213; Hist. Gen. Kronijk (1850) VI, 2, 96 (vertrek van Br. uit Amsterdam); Leeskabinet (1867) III, 81; Navorscher (1872), 329 en 592, ibid. (1873), 273 (Inventarisatie der meubelen en goederen op het kasteel Batenstein te Vianen, 1567; Inventarisatie van den heer v.B. 1556); Bijdr. bisdom Haarlem (1876) IV, 415 v.v. (Hoe het volk van H.v.B. huishield ten jare 1567); Eigen Haard (1885), 480 (de graftombe v.B. te Vianen, nl. die van Reinoud (3)).
Romein
|
|