geleden verlies, dat Brederode de bezetting uit Overschie naar Rotterdam terugtrok.
Maar het einde van de rotterdamsche periode kwam nabij. Bij verdrag van Kapelle van 22 Juni (of 25 Juni) gaf hij het op, mede bewogen door den aandrang op hem door Naaldwijk uitgeoefend, die daartoe, tegen gering losgeld, in Dordrecht ontslagen was, terwijl ook de klachten der hollandsche steden over den ruïneuzen, binnenlandschen krijg haar uitwerking niet misten. Na de overgave van Rotterdam, dat amnestie verkreeg, terwijl in of bij Holland alleen Woerden en Montfoort nog Hoeksch bleven, trok de hollandsche stadhouder met 600 man intusschen (25 Juni 1489) de stad binnen, die zijn tegenstander den volgenden dag met iets meer dan 1000 volgelingen ontruimde, op weg naar Sluis, waar zijn macht weldra weer aangroeide met vrij wat nieuwe aanhangers, waaronder bekende edelen waren.
Hij en de zijnen besloten eenige plaatsen in Zeeland te overweldigen, waartoe zij 2 Juli 1490 uittrokken. In Frans' gezelschap bevonden zich Walraven (3), zijn bastaardbroeder en drost van Hagesteyn, heeren Walraven en Hendrik, zijn neven, beiden zoons van den domproost heer Gijsbrecht. Weldra moesten Overflakkee en Duiveland, waarzij gelandwaren, het ontgelden, evenals het land van Strijen tot Dordrecht toe, dat zich zeer bedreigd voelde, dan (19 Juli) met buit beladen, ging men op Schouwen terug, echter niet zonder het hoofd voor Goedereede gestooten te hebben.
Hierop riep Jan v. Egmond, die het aangevangen beleg van Woerden aan Albrecht v. Saksen overliet, de trouwe zeeuwsche heeren op om zich met de hollandsche te Dordrecht te vereenigen. Van hieruit stevende de egmondsche vloot op Schouwen aan, waar zij, 2 dagen na aankomst, 23 Juli, bij het Brouwershavensche gat slaags raakten met die der Hoekschen. Nadat een groot deel van deze laatste aan den grond geloopen was en de strijd ten deele in een landgevecht veranderde, werden daarbij Frans en zijn beide bastaardneven, Walraven en Anthonis, ernstig gekwetst, gevangen genomen, terwijl de op het water nog strijdende Jan v. Naaldwijk ten slotte met Walraven (3), den drost van Hagesteyn, en een 400 man met de overgebleven schepen ijlings de wijk namen uit het Brouwershavensche gat om via Zierikzee, dat de Hoekschen doorliet en later daarvoor gestraft werd, 28 Juli onder groote ellende en met vele gewonden Sluis weer te bereiken.
De gevangenen, evenals de aanzienlijke buit, werden intusschen door de overwinnaars naar Dordrecht gebracht en velen zijn er (gelijk anderen te Leiden) terechtgesteld, o.a. de neven van Frans, Walraven en Anthonis, ofschoon dit laatste wel op misverstand van een aantal bronnen kan berusten, want vermoedelijk is de Walraven, dien wij in 1507 ontmoeten in art. Walraven (4) en in 1513 in art. Reinout (3) geen andere. Mogelijk is de hier bedoelde verward met Hendrik, ook een bastaardzoon van Gijsbrecht (Kok e.a. noemen trouwens in dit verband alleen deze Walraven en Hendrik). Jonker Frans zelf, die bewaard werd op Puttoxtoren, zou dat lot ook wel niet ontgaan zijn, indien hij niet aan zijn wonden bezweken was (10 of 11 Aug. 1490).
Jong vrijbuiter van hooge geboorte, die hij was, was het oordeel over het optreden van den op zoo jeugdigen leeftijd gestorven Frans, wat betreft zijn optreden vooral in verband met den ‘inloop’ van Holland, sterk uiteenloopend, reeds bij zijn tijdgenooten al naar gelang van hun partijstandpunt en varieerend ook bij de nakomelingen van ‘roervink der rebellen’ (Dr. Zas) tot den ‘edelmoedigen held’ bij v. Alkemade, ja, nog een dezer