[Borselen, Wolfert I van]
BORSELEN (Wolfert I van), heer van Veere en Sandenburch, geb. omstr. 1250, overl. 1 Aug. 1299, zoon van Dominus Henricus de Bersalia dictus Wisse, miles (in sommige geschriften heet de moeder: Maria van Egmond).
In 1271 wordt hij voor het eerst vermeld (Oork.-boek II, 224) en 18 Sept. 1276 bezegelt hij het verdrag van Floris V met de kooplieden van Deventer, Kampen en Zwolle om in Holland koophandel te drijven (v. Mieris, I, 384, 385). In laatstgenoemd jaar ontving hij met zijn broeders van den graaf de goederen van hun broeder Nicolaas, welke den graaf waren aanbestorven (te Water, Redevoering.... 1755). 16 Juni 1277 werd een verbond van onderlinge hulp tusschen Floris v. Henegouwen en Wolfert, heer Henrics Wissen zoon van Borselen gesloten (v. Mieris a.v. 391). 28 April 1280 was hij met graaf Floris van Vredelant, (a.v. 404) en 12 Nov. droeg hij met zijn vrouw Sibilie hun goed, gelegen onder Zandijk op Walcheren, dat een kwaadleen was, aan Beatrix, gravin van Holland op om het weer als onversterfelijk leen terug te ontvangen; deze oorkonde werd door Floris V bekrachtigd (a.v. 418). In 1284 is hij ridder als getuige van Floris bij de schenking van tolvrijheid aan Dordrecht (a.v. 435). Zijn invloed op den graaf was destijds nog zeer groot (Oork. boek II, 503, 511, 514), maar in 1290 heeft de scheuring plaats en kiest heer Wolfert met talrijke landgenooten de vlaamsche zijde. Den 30. Oct. 1290 komt wel een verzoening tot stand (a.v. 745, 746; v. Mieris, I, 510), maar reeds spoedig ontstaat weer een verwijdering, daar Wolfert met zijn oudsten zoon in Nov. 1291 leenman van Vlaanderen werd tegen een jaargeld van 100 parijsche ponden (Bijdr. Hist. Gen. Utr. XLIII, 34). Als gevolg daarvan nam graaf Floris zijn goederen in beslagen Wolfert sloot zich opnieuw bij Vlaanderen aan (Oork.-boek II, no. 825, vgl. no. 734). Nog in Mei 1293 was hij balling en in vlaamschen dienst
(a.v. 846; v.d. Bergh, Gedenkst. I, 57, 60), maar 1 Mei 1296 sluit hij met Rase en Jan van Borselen, gebroeders, en Gillis v.d. Poel, ridders, een verbintenis met Floris V, na uitlandig te zijn geweest (v. Mieris, I, 570, Oork. Boek 943, vgl. 934, 941, 942). Dat hij deel zou hebben gehad aan de samenzwering tegen het leven van den hollandschen graaf (Blok, Gesch. Ned. Volk2 I, 155) is geheel onbewezen. Er zijn inderdaad meer gronden voor het tegendeel aan te voeren (M.S. Pols, in Bijdr. Vad. Gesch. en Oudh., 3e reeks, dl. 10, 1899).
Na den moord op den graaf verzocht de engelsche koning Eduard aan Wolfert raad en steun voor den jongen graaf Jan, die 1 April 1297 verklaart W.v.B. in al diens raad te zullen volgen (v. Mieris, I, 584). Van zijn invloed op graaf Jan maakte hij ruim gebruik. Wel wist hij eigen bezit heel wat te vergrooten: hij deed zich beleenen met Woerden, Beverwijk, Oudewater e.a., doch het blijkt niet dat dit wederrechtelijk ten koste van anderen geschiedde (Obreen in Bijdr. a.v., 5e reeks, II, 39, 40). Maar ook heeft hij dien invloed gebruikt om Holland uit den chaotischen toestand te redden, waarin het graafschap na den dood van Floris V was geraakt. Van alle zijden besprongen, door de Westfriezen, den utrechtschen bisschop en de Vlamingen, wist Wolfert deze vijanden te bedwingen, de meesten tot een eervollen vrede te noodzaken. Maar zijn macht en invloed, verbazend toegenomen, waren anderen een doorn in het oog. Bij een volksbeweging gevangen genomen, werd hij 1 Aug. 1299 door de oproerige Delftenaars doodgeslagen.