[Borselen, Floris van]
BORSELEN (Floris van), soms genoemd: F.v.B. ‘metterzuylen’, heer van St. Maartensdijk, geb. omstr. 1360, overl. 13 Febr. 1422, zoon van Vranc v.B., heer van St. M., en van Alienora van Zuylen.
Hij belooft met andere holl. en zeeuwsche edelen trouw en hulpe tegen ieder aan den graaf van Holland 19 Oct. 1391 (v. Mieris, III, 582), 27 Maart 1393 verkoopt hertog Albrecht hem ‘alle ambacht, recht enz. gelegen tot Scharpenisse, zooals het Florens van Borselen Heeren Raesen zoon plag te houden’. Ook 9 Maart 1397 het veer tusschen Scherpenisse en St. Maartensdijk (Hollandsch Leenregister). Hertog Albrecht bevestigt 24 Mrt. 1395 de rechte duwarie van Fl. aan zijn vrouw Oede van ƒ 800 's jaars, gevestigd op St. Maartensdijk, op Mallant en op den Hoorn in den lande van Voorne; (dit wordt 27 Juli 1407 door hertog Willem v. Beyeren geconfirmeerd; van Mieris, III, 625). 10 Oct. 1395 is hij getuige wanneer Albrecht v. Beyeren aan 's Heer Arendskerke voorrechten verleent. Is hij in 1391 nog knape: in 1396 is hij ridder en raad van den hertog. Zijn vrouw Oede van Bergen, vrouwe van St. M., koopt 20 Mei 1397 de tienden in Malland en Poortvliet, eertijds aan Brusteyn van Herwijnen toekomende, doch welke door hertog Albrecht in bezit waren genomen (a.v. 657). 9 April 1399 geeft Albrecht hem het veer tusschen St. M. en Scherpenisse terug, dat hij, niet indachtig de aanspraken van Floris daarop, aan zijn knecht Plamer had geschonken; hier heet Fl. ‘onse getruwe Rait’. Na den dood van zijn broeder, heer Dirck v. Borselen, koopt Floris diens vervallen goederen en erfde toen ook Zuylen.
28 April 1411 werd Fl. door den graaf verlijd met de heerlijkheid Schoot (tusschen Nieuwkoop en Nieuwveen) hem aanbestorven van Dirk, heer v. Zuylen, zijn broeder (v. Mieris, IV, 167). Hij, Floris, stichtte te St. M. een college van kanunniken. Reeds van Albrecht had hij een jaargeld van 50